In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Grote hersenen
Hersenstam
Kleine hersenen
Ruggenmerg
Zet de juiste namen bij de onderdelen van het centraal zenuwstelsel
Slide 3 - Sleepvraag
Het zenuwstelsel bestaat uit
A
centraal zenuwstelsel, perifeer zenuwstelsel en lichaamszenuwen
B
centraal zenuwstelsel en perifeer zenuwstelsel
C
centraal zenuwstelsel en lichaamzenuwen
D
perifeer zenuwstelsel en lichaamszenuwen
Slide 4 - Quizvraag
Peristaltische bewegingen van je darmen worden aangestuurd door het
A
Animaal zenuwstelsel
B
Autonoom zenuwstelsel
C
Beide
Slide 5 - Quizvraag
Bekijk de afbeelding. Is dit een bewuste reactie of een reflex?
A
Bewuste reactie
B
Reflex
Slide 6 - Quizvraag
Waarom gaat een reflex zo snel?
A
De impuls hoeft niet naar de hersenen
B
Een reflex krijgt voorrang in de hersenen
C
Een reflex zie je aankomen en daardoor ben je er al klaar voor
D
De afstand is vaak lekker kort
Slide 7 - Quizvraag
Wat is 4?
A
neurotransmitter
B
receptor
C
synaptische spleet
Slide 8 - Quizvraag
Waarvoor dienen de uitsteeksel aan de rugzijde van een wervel?
Slide 9 - Open vraag
Een hernia is
A
zenuwen die klem komen te zitten
B
bloedvaten die klem komen te zitten
C
Spieren die klem komen te zitten
D
Wervels die kapot zijn
Slide 10 - Quizvraag
Waar zit het ademcentrum in de hersenen en wat is de belangrijkste prikkel voor het ademcentrum?
A
grote hersenen, concentratie O2 in bloed
B
grote hersenen, concentratie CO2 in bloed
C
hersenstam,
concentratie O2 in bloed
D
hersenstam,
concentratie CO2 in bloed
Slide 11 - Quizvraag
Abdul loopt graag op blote voeten buiten. Op een ochtend trapt hij in een stukje glas. In een reflex trekt hij zijn voet weg. Hij voelt de pijn. Zet de zinnen op de juiste volgorde
1
2
3
4
5
6
7
De bewegingszenuwcellen geleiden impulsen naar de spieren.
De impulsen gaan over op schakelcellen.
De impulsen gaan over van de schakelcellen naar de bewegingszenuwcellen.
De impulsen gaan via gevoelszenuwcellen naar het ruggenmerg.
De spieren trekken samen en de voet gaat omhoog
Er gaan impulsen naar de hersenen waardoor bewustwording optreedt.
Het stappen in het glas veroorzaakt impulsen in zintuigcellen in de voet.
Slide 12 - Sleepvraag
De schildklier geeft een hormoon af dat de verbranding versnelt. Waar in het lichaam kan door dit hormoon de verbranding worden versnelt?
In welke bloedvaten komen in het lichaam van een man hormonen uit de teelballen voor?
A
halsslagader en beenader
B
halsslagader en beenslagader
C
beenader en beenslagader
D
halsslagader, halsader, beenslagader en beenader
Slide 16 - Quizvraag
De alvleesklier is
A
een exocriene klier
B
is een exocriene en een endocriene klier
C
een endocriene klier
D
is geen klier
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Antwoord is :
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 19 - Quizvraag
Slide 20 - Tekstslide
Antwoord is :
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Antwoord is :
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 23 - Quizvraag
Welke hormoonklieren worden beïnvloedt door hormonen uit de hypofyse?
A
Eierstokken
B
Eierstokken, schildklier
C
Eierstokken, schildklier, teelballen
D
geen van de drie
Slide 24 - Quizvraag
Welke verschijnselen zullen voor komen bij een patiënt met een tekort aan thyroxine?
A
de patiënt voelt zich erg moe en slaapt veel
B
het lichaamsgewicht neemt af
C
het hart klopt sneller dan normaal
Slide 25 - Quizvraag
Waar wordt glucose omgezet in en opgeslagen als glycogeen?
A
in levercellen
B
in de eilandjes van Langerhans
C
in spiercellen
D
in levercellen en in spiercellen
Slide 26 - Quizvraag
Een hoge concentratie insuline stimuleert de afgifte van glucose door de lever.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 27 - Quizvraag
Een hoge concentratie glucagon stimuleert de opname van glucose uit het bloedplasma door spiercellen, zonder de glucose-afgifte aan het bloedplasma door levercellen te vergroten.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 28 - Quizvraag
Wanneer iemand enkele uren niets heeft gegeten, stijgt de afgifte van insuline door de alvleesklier.
A
Juist
B
Onjuis
Slide 29 - Quizvraag
Wanneer uit het voedsel uit het darmkanaal veel glucose in het bloedplasma wordt opgenomen, daalt de afgifte van glucagon door de alvleesklier.
A
Juist
B
Onjuist
C
Slide 30 - Quizvraag
Het hormoon dat het lichaam tot grote activiteit kan aanzetten (bv vluchten) wordt geproduceerd door
A
bijnieren
B
hypofyse
C
schildklier
D
alvleesklier
Slide 31 - Quizvraag
Een onderzoekje
De volgende grafiek laat een verband zien tussen het glucosegehalte in het bloed en de schrikreactie. De vraag is op welk tijdstip de persoon hevig schrok.
Slide 32 - Tekstslide
A
deze persoon schrok hevig op tijdstip P
B
deze persoon schrok hevig op tijdstip Q
C
deze persoon schrok hevig op tijdstip R
D
deze persoon schrok hevig op tijdstip S
Slide 33 - Quizvraag
Verschijnselen die kunnen optreden bij een persoon met een verhoogde thyroxine-afgifte zijn: