HEY Technische automatisering lessen

Technische automatisering
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Technische automatisering

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen TA.1
automatische systemen
- uitleggen wat een automatisch systeem is; 
- beschrijven wat de functie is van het invoerblok, het verwerkingsblok en het uitvoerblok; 
- het blokschema van een automatisch systeem opstellen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat meet buienradar?
Wat doet het met de gegevens?
Wat zie je?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Sensor: een grootheid die je kunt meten?Actuator: apparaat die iets uitvoert 
Systeem: van sensor, proces naar uitvoering 

Sensor: een grootheid die je kunt meten
Actuator: apparaat die iets uitvoert 
Systeem: van sensor, proces naar uitvoering 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Inbraakalarm
Wat is hier de invoer, de verwerking ?en de uitvoer?

Slide 8 - Open vraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Thermostaat
Wat is hier de invoer, ?de verwerking ?en de uitvoer?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Samenvatting
  • een systeem bestaat uit een invoer (sensor), verwerking en een uitvoering (actuator)
  • er zijn 3 soorten systemen
    - meetsysteem (visueel, tabel, diagram, scherm)
    - stuursysteem (actuator wordt aangestuurd)
    - regelsysteem (terugkoppeling)

Slide 13 - Tekstslide

Leerdoelen TA.2
sensor
de functie van een sensor omschrijven

Slide 14 - Tekstslide

Sensor ijken


Om een sensor te kunnen gebruiken, moet die eerst geijkt worden. Dit betekent dat de sensorspanning ten opzichte van de gemeten eenheid moet worden bepaald.

In het geval van een temperatuursensor, wordt de sensor in een volume heet water gezet en daarbij een thermometer geplaatst. De sensorspanning wordt nu gemeten met een voltmeter, tegelijkertijd met de temperatuur.
Sensorkarakteristiek = diagram van invoervariabele tegen uitvoervariabele

IJkkromme = lijn in de sensorkarakteristiek

Slide 15 - Tekstslide

Eigenschappen van sensoren
3 eigenschappen van sensoren:
  • Gevoeligheid (steilheid ijkkromme)
  • Nauwkeurigheid (maximale afwijking) 
  • Bereik (laagste tot hoogste waarde)

Slide 16 - Tekstslide

beweging wordt gedetecteerd 
er ontstaan een sensorspanning 
 
een sensor is een schakeling met een ohmse weerstand en een component die gevoelig is voor een bepaalde natuurkundige grootheid

beweging = spanning
ja / nee - signaal

Slide 17 - Tekstslide

3 sensoren
- windsensor
- temperatuursensor
- neerslagsensor 

bij elke natuurkundige waarde, hoort een bepaalde spanning

Slide 18 - Tekstslide

Welke begrippen ken je nog
van de vorige les?

Slide 19 - Woordweb

Invoer
Verwerking
Uitvoer
Temperatuur-sensor
Omzetten sensorspanning in getal
Cijfers weergeven op display
IR-sensor
Vergelijk sensorspanning met normale waarde
Alarmbel gaat rinkelen
Neerslagsensor
Vergelijk sensorspanning met ingestelde waarde
Ketel slaat aan of niet

Slide 20 - Sleepvraag

Leerdoelen TA.3 Verwerking
- de functie van comparator, invertor, led, drukknop, geheugencel, pulsgenerator en teller omschrijven;
- de functie van logische poorten omschrijven; 
- het verschil aangeven tussen een continu signaal en een discreet signaal;
- een eenvoudig systeem op het systeembord bouwen.

Slide 21 - Tekstslide

Systeembord

Slide 22 - Tekstslide

Systeembord


Op het systeembord zijn de bekende onderdelen aanwezig; invoer, verwerking en uitvoer.



Systeembord wordt aangesloten op 230 V (stopcontact) en zet dit om naar 5,0 V.

Verwerking geeft laag signaal (<1,0 V) of hoog signaal (>3,0 V). Laag wordt aangegeven met 0, hoog met 1. Dit is een binair (tweewaardig) signaal.

De signaallampjes in het uitvoerdeel gaan branden wanneer zij een hoog signaal toegevoerd krijgen.

Slide 23 - Tekstslide

Welke signalen zijn er?

- Hoog en Laag (ook wel aan of uit), nog korter:  1 of
- Continu en discreet.
- Continu kan alle mogelijke waarden aannemen.
- Discreet  aan of uit (2 waarden dus, kunnen er ook meer zijn).
- Bij discreet komt het binair tellen om de hoek kijken 
- Binair: is dus dus een 0 of een 1   (Bi = twee)
- Continu signaal noemen we ook wel ANALOOG signaal

Slide 24 - Tekstslide

Pulsgenerator
De pulsgenerator is een invoerelement wat een
discreet signaal als uitgang geeft, met HOGE ( 1 )
pulsen en LAGE ( 0 ) pulsen, zie afbeelding hieronder. 







Met de frequentie in Hz geef je aan hoeveel pulsen in
een seconde er gegenereerd worden. Dus met 1 Hz
krijg je 1 (HOGE en LAGE) puls per seconde, met
10 Hz, 10 (HOGE en LAGE) pulsen per seconde. 

Slide 25 - Tekstslide

Systeembord

Op het systeembord zijn de bekende onderdelen aanwezig; invoer, verwerking en uitvoer.



Verwerkingselementen

Bij het onderdeel verwerking staat een transistor die wij niet gebruiken en de werking niet van hoeven te weten.

Daarnaast een comparator. Op de ingang van de comparator wordt de spanning van een sensor of een variable spanning gezet. De comparator vergelijkt die spanning met een ingestelde waarde (aan de draaiknop, tussen 0-5 Volt). 

Als binnengekomen spanning lager dan de ingestelde waarde is, geeft de uitgang van de comparator een LAAG signaal (0 Volt, binair 0).  

Als binnengekomen spanning hoger dan de ingestelde waarde is, geeft de uitgang van de comparator een HOOG signaal (5 Volt, binair 1). 

LET OP: na een sensor of variable spanning komt ALTIJD een comparator.

Slide 26 - Tekstslide

Systeembord

Op het systeembord zijn de bekende onderdelen aanwezig; invoer, verwerking en uitvoer.



Verwerkingselementen

Een EN-poort heeft twee ingangen en een uitgang. Alleen wanneer beide ingangen HOOG zijn, is de uitgang HOOG. In alle andere combinaties is de uitgang LAAG. 
Zie voor de waarheidstabel BINAS tabel 17C.

Een OF-poort heeft twee ingangen en een uitgang. Alleen wanneer beide ingangen LAAG zijn, is de uitgang LAAG. In alle andere combinaties is de uitgang HOOG. Zie voor de waarheidstabel BINAS tabel 17C.

Een geheugencel heeft twee ingangen, "set" en "reset".
Wanneer er een kort HOOG signaal op de "set" komt, geeft de uitgang een continu HOOG signaal, ook als de "set" niet meer ingedrukt wordt. Wanneer er kort op de  "reset" gedrukt wordt, wordt ook het continue HOGE signaal gestopt.

Slide 27 - Tekstslide

Systeembord

Op het systeembord zijn de bekende onderdelen aanwezig; invoer, verwerking en uitvoer.



Verwerkingselementen

Een invertor zet een HOOG signaal aan de ingang om in een LAAG signaal bij de uitgang en andersom.
Zie de waarheidstabel in BINAS T17C.

De pulsenteller bestaat uit verschillende onderdelen:
De "tel pulsen" wordt altijd aan een pulsgenerator gekoppeld. Op het LCD schermpje zie je de pulse geteld worden in het ingestelde tempo van de pulsgenerator.

De "tellen aan/uit" staat altijd AAN als er geen draad aan gekoppeld is. Is er wel een draad aan gekoppeld, dan begint de pulsenteller met tellen als er een HOOG signaal op staat. Met een LAAG signaal wordt het tellen weer uitgeschakeld.


Slide 28 - Tekstslide

Wat als je twee signalen/sensoren wilt hebben voor 1 uitvoering?
Sleep dit naar de juiste plek

Slide 29 - Sleepvraag

Wat als je wilt dat het lampje brandt bij 0 i.p.v. 1 (bijvoorbeeld bij lage temperatuur)
Sleep dit naar de juiste plek

Slide 30 - Sleepvraag

Wat als je wilt dat een lampje blijft branden, ook al is het signaal weer 0 geworden?
Sleep dit naar de juiste plek

Slide 31 - Sleepvraag

Als laatste de pulsgenerator en pulsenteller
je kunt zelf de frequentie instellen?1 Hz = 1 puls per seconde, 10 Hz = 10 pulsen per seconde
pulsen tellen: telt alleen pulsen als
- tellen aan/uit = hoog 1
- reset = laag 0 
pulsenteller telt hoeveel pulsen (tot 9)

Slide 32 - Tekstslide

Opdrachten
Lezen TA 3
Maken opdr. 10, 11, 12, 13, 14, 15

Slide 33 - Tekstslide

Leerdoelen TA.4
- het verschil aangeven tussen analoge en binaire weergave;   
- getallen omzetten in een digitale code en omgekeerd.

Slide 34 - Tekstslide

De teller
De uitgangen 8, 4, 2 ,1  
Machten van 2

Slide 35 - Tekstslide

Het relais
Met een relais kun je als een schakelaar gebruiken om een apparaat AAN en UIT te zetten.
  • Buitenlampen

  • Startmotor
  • Alarmen




Slide 36 - Tekstslide

Relais

Slide 37 - Tekstslide

Binair tellen
  •  Computers werken binair (met 1 en 0). Dit is een manier om te kunnen tellen.
  • Binair telt met de machten van twee:
met binair kun je met weinig cijfers tot zeer hoge getallen tellen! 

Slide 38 - Tekstslide

Systeembord kan alleen 0 en 1 als signaal geven: binair
Hoe kun je dan tellen?
Decimaal getal
Binair getal

Slide 39 - Tekstslide

Stel, teller staat op 5 
binaire code bij 5 = 0 1 0 1       
er komt dan een signaal bij uitgang 4 en 1
Als je elke uitgang op een led aansluit, zullen alleen de ledjes van 4 en 1 branden

Slide 40 - Tekstslide

Opdrachten
Lezen TA.4
Maken opdr. 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22

Slide 41 - Tekstslide