Herhalingsles thema 8

Herhalingsles thema 8
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles thema 8

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen
Leerdoelen bespreken (schrijf op welke je lastig vind)
Begrippenlijst maken

Slide 2 - Tekstslide

1. Je kunt de bouw en functies van bladeren en het belang hiervan voor de fotosynthese beschrijven

Verschillende weefsels
- Opperhuid met huidmondjes
- Weefsel met bladgroenkorrels
- Vaatbundels

Slide 3 - Tekstslide

2. Je kunt in afbeeldingen vaatbundels, houtvaten en gastvaten benoemen en je kunt de functie van deze delen beschrijven
Bastvaten: vervoer water en suiker van de bladeren naar andere delen van de plant
Houtvaten: Lopen van de wortels en stengels naar boven met water en mineralen

Slide 4 - Tekstslide

3. Je kunt beschrijven hoe planten stevigheid verkrijgen

Slide 5 - Tekstslide

4. Je kunt beschrijven hoe opname en transport van water en mineralen bij planten plaatsvinden en je kunt het belang hiervan voor de fotosynthese beschrijven

Slide 6 - Tekstslide

5. Je kunt stoffen indelen in organische stoffen en anorganische stoffen
Organische stoffen zijn stoffen waaruit levende en dode organisme uit zijn opgebouwd of door deze organisme zijn gevormd. 

Anorganische stoffen: Afkomstig uit levenloze natuur
Bijvoorbeeld: water, zuurstof,
koolstofdioxide, ijzer en zouten

Slide 7 - Tekstslide

6. Je kunt de processen van fotosynthese en verbranding bij organismen beschrijven
Wat gebeurt in de mens? 
Wat gebeurt overdag in de plant en welke in de nacht?

Slide 8 - Tekstslide

7. Je kunt uit proefopstellingen met organismen in afgesloten ruimten afleiden hoe het gehalte aan zuurstof en koolstofdioxide in de ruimten verandert 

Opdracht 29 in je boek maken!!


Slide 9 - Tekstslide

8. Je kunt de assimilatie bij planten beschrijven
omzettingen van glucose
incl. vorming van glucose
vorming van organische stoffen waaruit organismen bestaan

Is het tegenovergestelde van verbranding. Stoffen worden opgebouwd ipv afgebroken

Slide 10 - Tekstslide

Functie van assimilatie producten.
Brandstoffen -> Deze stoffen worden gebruikt bij verbranding. Bv. Glucose.
Overdag wordt er meer gemaakt dan verbruikt voor brandstof. Deze stoffen worden op een andere manier gebuikt in de plant. 

Bouwstoffen ->  Voor de vorming van cellen en weefsels. bv. eiwitten voor cytoplasma. Cellulose voor celwanden. (ontstaan uit glucose)

Reservestoffen -> Alle cellen een klein beetje, grote hoeveelheden in verdikte delen of zaden.  bv. bollen, knollen. Mensen eten deze delen vaak. 
Bv. zetmeel,
 aan te tonen met joodoplossing, kleurt blauw/zwart

Slide 11 - Tekstslide

9. Je kunt beschrijven hoe ongeslachtelijke en geslachtelijke voortplanting plaatsvindt en je kunt hiervan voorbeelden noemen
Ongeslachtelijk (mitose): Een deel van de plant groeit uit tot een nieuwe plant, dus letterlijk hetzelfde als de moeder plant

Geslachtelijk (meiose): via zaden en vruchten. Kan via de wind en via insecten

Slide 12 - Tekstslide

10. Je kunt de delen van een bloem noemen met hun kenmerken en functies en je kunt omschrijven wat eenslachtige en tweeslachtige bloemen zijn
Wat is het vrouwelijke gedeelte?
Wat is het mannelijke gedeelte?
Wanneer is het eenslachtig, en tweeslachtig?

Slide 13 - Tekstslide

11. Je kunt omschrijven wat bestuiving is en je kunt kenmerken van insectenbloemen en van windbloemen noemen

Slide 14 - Tekstslide

12. Je kunt beschrijven hoe bevruchting bij zaadplanten verloopt en welke veranderingen er na bevruchting in het vruchtbeginsel plaatsvinden
  1. De bloem voor de bevruchting
  2. Na de bevruchting - vruchtbeginsel en zaadbeginsels groeien.
  3. De kroonbladeren en de meeldraden vallen af, vruchtbeginsel wordt langer.
  4. De bloemkelk verschrompelt, er blijft alleen een restant over. Van de stijl blijft alleen restant over, zaadbeginsels worden groter.
  5. Uiteindelijk breekt de vrucht open en komen de zaden vrij.

Slide 15 - Tekstslide

13. Je kun uit afbeeldingen van (delen) van planten afleiden hoe de vruchten en zaden worden verspreid

Slide 16 - Tekstslide

14. Je kunt de ontkieming van een zaad en de verdere groei en ontwikkeling van de kiemplant beschrijven

Slide 17 - Tekstslide

éénjarigen
Gaan dood na 1 jaar, produceren meteen zaden
tweejarigen
Eerste jaar ontwikkeling, tweede jaar productie van zaden
15. Je kunt van eenjarige, tweejarige en meerjarige planten de kenmerken noemen en voorbeelden geven

Slide 18 - Tekstslide

1.1 Begrippen
Bladgroenkorrels: Groene korrels in de plant waar de fotosynthese plaats vindt
Vacuole: Blaasje gevuld met vocht in de cel, zorgt voor stevigheid
Cytoplasma: Volledige inhoud van de cel
Huidmondjes: Kleine mondjes in het blad die ervoor zorgen dat de plant vocht en zuurstof kwijt raakt
Sluitcellen: Cellen om de huidmondjes heen die de mondjes open en dicht doen
Fotosynthese: het omzetten van koolstofdioxide en water in zuurstof en glucose
Nerven: Vertakkingen van de vaatbundels in de bladeren, lijken op aders van een plant
Glucose: Voedingsstof van de plant. Hierdoor gaat de plant groeien


Slide 19 - Tekstslide

1.2 Begrippen
Vaatbundels: Hier vindt het transport plaats in de plant, bestaat uit vaten
Houtvaten: Lopen van de stengels naar de bladeren en knoppen. Vervoeren water en mineralen van wortel naar boven
Bastvaten: Vervoeren water en energierijke stoffen (vooral suiker) van blad naar alle andere delen van de plant
Cellulose en houtstof: Geven stevigheid aan de plant, anders zakt de plant in elkaar
Mineralen: Voedingstoffen voor de plant, wordt gebruikt voor groei
Wortelharen: Kleine 'haren' aan het uiteinde van de wortels, neemt water en mineralen op

Slide 20 - Tekstslide

1.3 Begrippen
Organische stoffen: Stoffen waaruit levende organismen zijn opgebouwd, koolhydraten (glucose en zetmeel), eiwitten en vetten
Anorganische stoffen: Komen voor in de organismen en de levenloze natuur, water, ijzer en zout
Stofwisseling: Alle processen in een organisme waarbij stoffen worden omgezet in andere stoffen
Reactie van fotosynthese: Koolstofdioxide+ water +licht--> Glucose +zuurstof
Verbranding: In alle cellen vindt dit plaats, er komt energie vrij, tegenovergestelde van fotosynthese
Reactie van verbranding van glucose: Glucose+ zuurstof--> koolstofdioxide+water+energie

Slide 21 - Tekstslide

1.4 Begrippen
Koolhydraten: Glucose kan in koolhydraten worden omgezet, een suiker, komt terecht in de bladeren en bloemen
Eiwitten: Glucose wordt met nitraat omgezet in eiwitten, nitraat wordt opgenomen uit de bodem
Vetten: Glucose kan omgezet worden in vetten, zit vaak in zaden (pinda's)
Assimilatie: Het omzetten van glucose in energierijke stoffen (koolhydraten, eiwitten etc.)
Brandstoffen: Producten van de assimilatie kunnen gebruikt worden als brandstof in de cel
Bouwstoffen: Ontstaan ook door assimilatie, hiervan groet de plant
Reservestoffen: Ontstaan ook door assimilatie, dit kan worden opgeslagen in de plant
Zetmeel: Voorbeeld van een reservestof in een plant kan aangetoond worden met Joodoplossing

Slide 22 - Tekstslide

1.5 Begrippen (1/3)
Ongeslachtelijke voortplanting: Deel van de individu groeit uit tot een nieuwe (kopie ouder)
Mitose: Gewone celdeling, moedercel maakt 2 dochtercellen (kopie)
Stekken: Een stuk van een stengel of een blad wordt afgesneden en opnieuw gepoot, er ontstaat een nieuwe plant (kopie)
Knollen: Uit een knol ontstaat een nieuwe plant verdikkingen van de wortel, aardappelen
Bollen: Een bolschijf met rokken (lagen) met daarin knoppen die uitgroeien tot nieuwe planten, een ui bijvoorbeeld
Enten: Een deel van de plant wordt afgesneden en op de stam geplaatst om vervolgens uit te groeien tot een nieuwe plant
Uitlopers en wortelstokken: Horizontaal groeiende stengels op bepaalde plekken groeien er nieuwe 'baby's' op de uitlopers, aardbeien


Slide 23 - Tekstslide

1.5 Begrippen (2/3)
Geslachtelijke voortplanting: Het versmelten van 2 geslachtscellen 
Meiose: Reductiedeling, van een moedercel worden er 4 cellen geproduceerd met de helft van de chromosomen
Bloemkroon: Het kleurige gedeelte van de bloem die insecten aantrekt, bestaat uit kroonbladeren 
Bloemkelk: Zijn de groene kleine bladeren onder de kroonbladeren, bestaat uit kelkbladeren
Meeldraden: Het mannelijke voortplantingsorgaan van de bloem, bestaat uit helmdraad en een helmknop
Stuifmeel: Zit in de helmknop en bestaat uit stuifmeelkorrels, Dit zijn de mannelijke geslachtscellen die zijn ontstaan door meiose

Slide 24 - Tekstslide

1.5 Begrippen (3/3)
Stamper: Zijn de vrouwelijke voortplantingsorgaan van de plant, bestaat uit een stempel, stijl en vruchtbeginsel
Stempel: Bovenkant van de stamper, hieronder zit de stijl (lange groene buis)
Vruchtbeginsel: Groeit uit tot een vrucht, hierin zitten 1 of meer zaadbeginsels
Zaadbeginsel: Hierin zit 1 eicel. Als deze bevrucht wordt met een stuifmeelkorrel groeit dit uit tot een zaadje. 

Slide 25 - Tekstslide

1.6 Begrippen (1/2)
Bestuiving: overbrengen van stuifmeel van een meeldraad naar een stempel van het zelfde soort
Zelfbestuiving: bestuiving tussen dezelfde plant
Kruisbestuiving: bestuiving van een andere plant
Insectenbloemen: bloemen waarbij het stuifmeel door insecten wordt verspreid
Windbloemen: bloemen waarbij het stuifmeel door de wind wordt verspreid
Bevruchting: de celkernen smelten samen

Slide 26 - Tekstslide

1.6 Begrippen (2/2)
Kiempje: eerste wat ontstaat uit de bevruchte eicel
Zaad: ontstaat uit een zaadbeginsel
Vrucht: ontstaat uit het vruchtbeginsel, zit vol met zaden
Zaadverspreiding: het verspreiden van de zaden van een plant (door de wind, dieren, kleven)

Slide 27 - Tekstslide

1.7 Begrippen
Zaadhuid: stevig bruine vlies aan de buitenkant van een boon
Kiemplantje: het zaadje groeit uit tot kiem en daarna een kiemplantje
Plasmagroei: Cellen groeien tijdens mitose
Celstrekking: Cel wordt langer
Eenjarige plant: bestaat maar 1 jaar, produceert meteen zaden
Tweejarige plant: heeft 1 jaar groei, 2e jaar zaden produceren
Meerjarige plant: Bestaat meerdere jaren, verliest alles bovengronds tijdens de winter maar groeit in de lente verder (bomen)

Slide 28 - Tekstslide