Je kunt vragen stellen en antwoorden geven over een noodsituatie,
bijv: K1: 19, 22, 24Je kunt iets vertellen over het vinden en hebben van een vakantiebaantje, bijv: K2: 64, 65, 66
Je kunt vertellen over je hobby of wat je graag doet in het weekend, bijv: K3: 22, 23, 53, 56, 59
Je kunt bij de dokter vertellen wat er met je aan de hand is, bijv: K4: 22, 23
Hoe bereid je je voor?
* Je leert de woordjes en de zinnetjes van de deeltaak 5 woordenlijst
* Je leest bovenstaande dialogen en leert zinnen die bij de opdracht passen en die je niet zelf ter plekke kunt formuleren
* Je bedenkt wat standaard vragen/uitdrukkingen die je altijd nodig hebt, bijvoorbeeld: groeten en afscheid nemen, vragen hoe het met iemand gaat, vragen of je iemand kunt helpen, vragen of iemand iets kan herhalen
* Je weet hoe je de werkwoorden moet vervoegen