Unité 1 herhalen weer, partir,sortir, oefen SO1 Unité 1 (observatie Melanie)

voorbereiding op SO 1 
oefenen met:
> het voorzetsel van landen steden
> het weer
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

voorbereiding op SO 1 
oefenen met:
> het voorzetsel van landen steden
> het weer

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

> je weet welke voorzetsels je voor landen moet zetten.
> je kunt vertellen wat voor weer het is
> je begrijpt hoe je sortir en partir kunt vervoegen

Slide 3 - Tekstslide

> apprenez partir et sortir page 16 (5 min)
> le jeu de partir, sortir et les pays (10 min)
> Choisir:
    - faites érire page 33 exercice 24 et 25
     (voorzetsels landen) ordi ou livre
    - Faites lesson-up over voorzetsels + landen 
      et le temps (het weer)
    - socrative partir et sortir (www.socrative.com 
    roomname: MOOI5000 eigen naam inloggen
> invullen docenten evaluatie: mijnles.nu/ 
 wachtwoord: 57CJN43 





timer
5:00
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Faites un Socrative over Partir en sortir
Roomname: Mooi5719

Slide 5 - Tekstslide

Zinnen NL --> FR
HV2D mondeling

Slide 6 - Tekstslide

Apprendre 1 page 38 FR/NL NL/FR
HV2

Slide 7 - Tekstslide

Hierna kun je oefenen met de voorzetsels van landen en steden

eerst  heb je nog wat extra uitleg. Als je het al weet/ begrijpt, kun je dit ook overslaan :)

Slide 8 - Tekstslide

                            uitleg filmpje over het weer


> être / aller + au/en/aux/à.....+ "le / la / les land"/ eiland/stad.
vb: ik ben in Amsterdam = je suis à Amsterdam
vb: ik ga naar Amsterdam = je vais à Amsterdam

> être / aller + au /à la / à l' + le / la / l' plek.

à / au / aux / en = in / naar






Slide 9 - Tekstslide

Landen en steden
>  la -> en, bijvoorbeeld la France wordt en France (naar Frankrijk)
> le -> au, bijvoorbeeld le Portugal wordt au Portugal
 > les -> aux, bijvoorbeeld les Pays-Bas wordt aux Pays-Bas
> Is het een stad of eiland -> à, bijvoorbeeld Paris wordt  à Paris

Slide 10 - Tekstslide

Vertaal het woord tussen haakjes met de juiste voorzetsels
J'habite .... (Zwitserland)

Slide 11 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes met de juiste voorzetsels
J'habite .... (Nederland)

Slide 12 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes met de juiste voorzetsels
J'habite .... (Marokko)

Slide 13 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes met de juiste voorzetsels
J'habite .... (Spanje)

Slide 14 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes met de juiste voorzetsels
J'habite .... (VS)

Slide 15 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes met de juiste voorzetsels
J'habite .... (Duitsland)

Slide 16 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes met de juiste voorzetsels
J'habite .... (Frankrijk)

Slide 17 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes met de juiste voorzetsels
J'habite .... (Turkije)

Slide 18 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes met de juiste voorzetsels
J'habite .... (Luxemburg)

Slide 19 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes met de juiste voorzetsels
J'habite .... (Belgie)

Slide 20 - Open vraag

Hierna kun je oefenen met de zinnen over het weer

eerst  heb je nog wat extra uitleg. Als je het al weet/ begrijpt, kun je dit ook overslaan :)

Slide 21 - Tekstslide

Le temps
>  praat je over het weer in het frans? = altijd met het werkwoord 'faire' --> il fait of il faisait (in de verledentijd)

Slide 22 - Tekstslide

La météo: sleep het juiste weer naar het juiste plaatje. Je houdt 1 plaatje over
Il fait chaud
Il fait très froid
il y a du soleil et le ciel est couvert

Il fait orage

Slide 23 - Sleepvraag

La météo: sleep het juiste weer naar het juiste plaatje.
Il neige
Il y a du soleil
Il pleut
Il fait très froid 

Il y a du vent


Slide 24 - Sleepvraag


Quel temps fait-il?

Slide 25 - Open vraag


Quel temps fait-il?

Slide 26 - Open vraag


Quel temps fait-il?

Slide 27 - Open vraag


Quel temps fait-il?

Slide 28 - Open vraag


Quel temps fait-il?

Slide 29 - Open vraag

Voor de toets leer je: 
- partir en sortir vervoegen en toepassen, 
- landen + voorzetsels
- alle woordjes. Je moet zinnen en woorden kunnen vertalen van het Nederlands naar het Frans en van het Frans naar het Nederlands. 
- je leert het weer. Je moet adh een plaatje kunnen opschrijven wat voor weer het is. 
 




Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide