h2 répétition ( herhaling )unité 1

Bonne année 2025
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Bonne année 2025

Slide 1 - Tekstslide

Qu'est-ce qu'on fait aujourd'hui?(wat gaan we doen vandaag?)
-Répétition (herhaling) Unité 1  (passé composé,partir,sortir,het weer, voorzetsels voor landen en steden 
-Oefeningen maken over passé composé
-Maken diagnostische toets

Slide 2 - Tekstslide

Voor de toets leer je: (p.38 t/m 42)
Apprendre 1,6,8,9 FNNF
Apprendre 2,4, 7  FN
>De vervoeging van de werkwoorden être, avoir, aller, faire, prendre, sortir (nieuw !) en partir (nieuw !) + werkwoorden op -er
> De passé composé met être en avoir van werkwoorden op -er + être, faire, avoir
> Het weer (Apprendre 10)
> Voorzetsels voor landen en steden
> Je kunt simpele zinnen maken waarin je vertelt over je vakantie 
 




Slide 3 - Tekstslide

 Maak een goede planning voor het leren van Unité 1
- Je kan de geleerde werkwoorden en de passé composé oefenen op verbuga.eu
- Je kan de geleerde woordjes en zinnen laten overhoren door WRTS, Quizlet, Memrize, je familie, en etc. Ook kan je flashcards maken als je dat helpt!

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer le / la / l' / les ?
  • Eindigt de landennaam op een "e"? Dan is het vrouwelijk = la                        Bijv.: La France
  • Eindigt de landennaam op een "s"? Dan is het meervoud = les                  Bijv.: Les Pays-Bas
  • Eindigt de landennaam NIET op een "e" of "s"? Dan is het mannelijk = le       Bijv.: Le Portugal

Slide 5 - Tekstslide

Landen en steden
>  la -> en, bijvoorbeeld la France wordt en France (naar Frankrijk)
> le -> au, bijvoorbeeld le Portugal wordt au Portugal
 > les -> aux, bijvoorbeeld les Pays-Bas wordt aux Pays-Bas
> Is het een stad > à, bijvoorbeeld Paris wordt  à Paris

Slide 6 - Tekstslide

Vertaal het woord tussen haakjes met de juiste voorzetsels
J'habite .... (Nederland)

Slide 7 - Open vraag

Vertaal het woord tussen haakjes met de juiste voorzetsels
J'habite .... (Marokko)

Slide 8 - Open vraag

Hierna ga je oefenen met de zinnen over het weer

eerst  heb je nog wat extra uitleg. 

Slide 9 - Tekstslide

Le temps
>  praat je over het weer in het frans? = altijd met het werkwoord 'faire' --> il fait  

Slide 10 - Tekstslide

La météo: sleep het juiste weer naar het juiste plaatje.
Il neige
Il y a du soleil
Il pleut
Il fait très froid 

Il y a du vent


Slide 11 - Sleepvraag


Quel temps fait-il?

Slide 12 - Open vraag

Nu  ga je oefenen partir(vertrekken) en sortir(uitgaan).

Slide 13 - Tekstslide

Partir (vertrekken)
Présent
Passé composé
je
pars
suis parti(e)
tu
pars
es parti(e)
il/elle/on
part
est parti(e)
nous
partons
sommes parti(e)s
vous
partez
êtes parti(e)(s)
ils/elles
partent
sont parti(e)s

Slide 14 - Tekstslide

Sortir (uitgaan)
Présent
Passé composé
je
sors
suis sorti(e)
tu
sors
es sorti(e)
il/elle/on
sort
est sorti(e)
nous
sortons
sommes sorti(e)s
vous
sortez
êtes sorti(e)(s)
ils/elles
sortent
sont sorti(e)s

Slide 15 - Tekstslide

zij gaan uit (sortir)(v)
=
A
elle sort
B
il sort
C
elles sortent
D
ils sortent

Slide 16 - Quizvraag

Zet in de présent
Je (partir)
A
part
B
parte
C
pars
D
parts

Slide 17 - Quizvraag

Nu  ga je herhalen en oefenen passé composé.

Slide 18 - Tekstslide

Le passé composé


De passé composé is de voltooid tegenwoordige tijd:
ik heb gekeken          j'ai regardé
jij hebt gekeken        tu as regardé
Ik ben gevallen          Je suis tombé     
Hij is gegaan              il est allé
Mais.. Comment ça se fait, le passé composé?

Slide 19 - Tekstslide

Le passé composé met avoir
pers vnw+Hulpwerkwoord                 +          voltooid deelwoord: 
                                                                              stap 1: stam = heel ww - er

                
                                                                                 stap 2: stam +  é



avoir
j'ai 
tu as 
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont
parl
parlé
Il a parlé

Slide 20 - Tekstslide

Le passé composé met être
pers vnw +Hulpwerkwoord                 +          voltooid deelwoord: 
                                                                 stap 1: stam = heel ww - er
     
                                                                 stap 2: stam +  é

                                                                 



être
je suis
tu es 
il / elle / on est
nous sommes
vous êtes
ils / elles sont
tomb 
tombé
Il est tombé

Slide 21 - Tekstslide

vervoegd met être? Denk aan de extra e/s/es
enkelvoud:
Jean est allé - Jeanine est alleé
meervoud
Les garçons sont allés - les filles sont allées
vrouwelijk 
enkelvoud
mannelijk
enkelvoud
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud
e
-
s
es

Slide 22 - Tekstslide

p 134 van je boek
de onregelmatige werkwoorden
être:été 
avoir :eu
faire:fait

Slide 23 - Tekstslide

Hoeveel werkwoorden heb je ALTIJD nodig bij het maken van een passé composé?
A
een
B
twee
C
drie
D
passé composé? huh?

Slide 24 - Quizvraag

Je dansé.
A
Goed
B
Fout

Slide 25 - Quizvraag

Elle_________ (danser) avec sa soeur.
A
dansé
B
a dansé
C
avez danser
D
ai dansé

Slide 26 - Quizvraag

Welke is juist?
A
Paula est dansé
B
Paula a dansé
C
Paula est dansée
D
Paula a dansée

Slide 27 - Quizvraag

Hij heeft gepraat
A
Il a parlé
B
Ils ont parlé
C
Elle a parlé
D
Nous avons parlé

Slide 28 - Quizvraag

J'ai parlé.
A
Goed
B
Fout

Slide 29 - Quizvraag

Tu (écouter) in de passé composé:

Slide 30 - Open vraag

vertaal : ik ben vertrokken (partir)

Slide 31 - Open vraag

vertaal : IK BEN VERTROKKEN

passé composé
A
je suis parti
B
tu es parti
C
j'ai parti
D
il a parti

Slide 32 - Quizvraag

let op bij vervoegen met être!!!
il est allé - elle est allée
Jean est allé - Jeanine est allée
vrouwelijk enkelvoud? extra e
ils sont allés - elles sont allées
Jean et Tom sont allés - Jeanine et Martine sont allées
meervoud? +s vrouwelijk meervoud? +es

Slide 33 - Tekstslide

Kies de juiste vorm (je is een jongen)
A
Je suis tombé.
B
J'ai tombé.
C
Je suis tombée.
D
J'ai tombée.

Slide 34 - Quizvraag

let op bij vervoegen met être!!!
nous en vous is ook meervoud!
nous sommes allés  / nous sommes allées
vous êtes allés / vous êtes allées

Martine et Jeanien, vous êtes allées au collège?

Slide 35 - Tekstslide

Kies de juiste vorm (je is een meisje)
A
Je suis tombé.
B
J'ai tombé.
C
Je suis tombée.
D
J'ai tombée.

Slide 36 - Quizvraag

Mon père ... (tomber). in de passé composé

Slide 37 - Open vraag

Paula ...............(aller) au collège. in de passé composé

Slide 38 - Open vraag

Difficile? Moeilijk?
Bekijk nog eens het filmpje over de passé composé,
oefen met verbuga.eu

Slide 39 - Tekstslide

Ik heb een duidelijk beeld van wat ik moet leren voor de toets in de toetsweek
A
Waar
B
Niet waar

Slide 40 - Quizvraag

Ik heb een duidelijke planning om te leren voor de toets of ik ben van plan een planning te maken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Qu'est-ce qu'on fait aujourd'hui?(wat gaan we doen vandaag?)
-Répétition (herhaling) Unité 1  (passé composé,partir,sortir,het weer, voorzetsels voor landen en steden 
-Oefeningen maken over passé composé
Aan het werk :
-Maken diagnostische toets :magister -e boek 1.6

Slide 42 - Tekstslide