5 HAVO herhaling Moleculaire stoffen verkort

Herhaling 4
H-brug
Polair-apolair
Vanderwaalsbindingen
Ion en metaal binding
PPM / PPB en percentage
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling 4
H-brug
Polair-apolair
Vanderwaalsbindingen
Ion en metaal binding
PPM / PPB en percentage

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Covalente binding - Atoombinding
(binding tussen atomen in een molecuul)
  • Atomen willen evenveel valentie-elektronen als de edelgassen
  • Dit kan door een binding aan te gaan met een ander atoom
  • Er wordt een gedeeld elektronenpaar gevormd.
  • Dit paar wordt ook wel atoombinding of covalente binding genoemd.
  • Heel sterke binding! Verbreekt alleen bij chemische reactie

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Van der Waalsbinding - Molecuulbinding
  • Aantrekkingskracht tussen moleculen
  • Zwakkere binding dan atoombinding 
  • Aanwezig bij vaste stoffen en vloeistoffen
  • Verdwijnt in de gasfase (molecuulrooster wordt verbroken) of als een molecuul wordt opgelost. 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Molecuulmassa en kookpunt
Hoe hoger de molecuulmassa, hoe sterker de VanderWaalsbinding, hoe hoger het kookpunt. 
Echter:
H2S      34,081                -60 graden (210 K)
H2O     18,015                100 graden (373 K)
NH3     17,031                 -33 graden (240 K)
PH3      33,994                -88 graden (185 K)
De H kan 1 waterstofbrug maken.
De O kan 2 waterstofbruggen maken.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Polaire atoombinding
  • Geeft aan hoe hard een kern aan elektronen trekt
  • Verschil betekent kleine lading op atoom


Elektronegativiteit van H=2,1 en Cl=3,2
Cl trekt iets harder aan elektronen
Gedeeld elektronenpaar zit dichter bij Cl dan H
Cl klein beetje negatief 
H dus een klein beetje positief
δ+
δ
Water heeft ook een dipool
EN H = 2,1
EN O = 3,5
Dit betekent dat zuurstof harder aan de elektronen in het gedeelde elektronenpaar trekt dan water. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waterstofbruggen
  • OH en NH groepen zijn bijzonder
  • Extra bindingen maken = waterstofbrug (H-brug)
  • Veroorzaakt door polaire atoombinding
  • Die wordt weer veroorzaakt door elektronegativiteit
  • H-brug is sterker dan VanderWaalsbinding, maar minder sterk dan covalente binding



Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gegeven: stof AB is een moleculaire stof en stof XY is een zout.

Beoordeel de volgende twee beweringen:
I stof AB heeft in de vaste toestand een molecuulrooster en de binding tussen A en B is een atoombinding.
II stof XY heeft in de vaste toestand een ionrooster en de binding tussen X en Y is een ionbinding.

Welke van deze twee beweringen is juist?

A
beide beweringen zijn juist.
B
alleen bewering I is juist
C
alleen bewering II is juist
D
geen van beide beweringen is juist.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bindingen worden verbroken bij het oplossen van zout in water
A
Atoombindingen
B
Molecuulbinden
C
Verbindingen
D
Ionbindingen

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk soort roosters hebben vast magnesiumjodide, MgI₂ (s) en vast jood, I₂ (s)?
A
beide hebben een metaalrooster
B
beide hebben een ionrooster
C
Magnesiumjodide heeft een metaalrooster en jood heeft een molecuulrooster
D
Magnesiumjodide heeft een ionrooster en jood heeft een molecuulrooster

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Moleculaire stoffen bestaan uit moleculen.
Waaruit zijn moleculen opgebouwd?
A
Ionen
B
Atomen
C
Elektronen
D
Protonen

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke binding heeft
dit molecuul?
A
Covalente atoombinding
B
Polaire covalente atoombinding
C
Ionbinding
D
Metaalbinding

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke binding wordt of welke bindingen worden verbroken als de vloeistof butaan verdampt ?
A
Atoombindingen, Waterstofbruggen en Vanderwaalsbindingen
B
Vanderwaalsbindingen
C
Waterstofbruggen
D
Atoombindingen

Slide 12 - Quizvraag

Wat zijn de volgende bindingen?
En waneer zijn deze bindingen?
Sterkste vanderwaalsbinding
Laagste kookpunt
Lastigst om de bindingen te breken

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

zet de vinkjes op de bindingen die een waterstofbrug kunnen vormen.

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Polaire binding
atoombinding
OH binding
CO binding
CH binding
NH binding
HH binding

Slide 15 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

De oplosbaarheid van een vaste stof neemt toe als de temperatuur
A
daalt
B
stijgt
C
stijgt of daalt
D
hangt niet eraf

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de temperatuur stijgt, gaat de oplosbaarheid van een gas
A
toenemen
B
afnemen
C
niet veranderen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

a. Waarom neemt de oplosbaarheid van O2 af bij een hogere temperatuur van het water?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het massapercentage waterstof in aceton
(Aceton = 58,080 u,
O = 16,00u H = 1,008 u en C = 12,01 u)
A
100%
B
10,41%
C
89,59%
D
27,55%

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Rekenen met percentages,          ppm en ppb

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Parts per million is
A
ppb
B
massa - %
C
ppm
D
procent

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
Molecuulmassa C3H6O = 58,078 u

Totale massa 6 H-atomen = 6 x 1,008 = 6,048 u

Massapercentage H-atomen = (6,048 / 58,078) x 100% = 10,41%
(4 significante cijfers)

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In 100 mg margarine zit 30 mg vet.
Bereken het massapercentage vet
in de margarine.

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een glas bier heeft een volume
van 0,250 L en bevat 5,0% alcohol.
Hoeveel mL alcohol bevat dit glas bier?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

ppm
ppm (parts per million)
 
       (hoeveelheid stof X / totale hoeveelheid) * 106


       (deel / geheel) * 106

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In 120 g tonijn zit 2,0 microgram vitamine B12. Bereken de hoeveelheid vitamine B12 in tonijn in massa-ppm
A
0,017
B
17
C
0,0000017
D
0,00017

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uitleg
2,0 microgram = 2,0 x 10-6 gram

Massa-ppm = (2,0 x 10-6 / 120) x 106 = 0,017 ppm
(2 significante cijfers)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De maximale aanvaardbare hoeveelheid koolstofmono-oxide in lucht is 25 ppm. Hoeveel ml koolstofmono-oxide mag er maximaal in een ruimte van 7,0 L zijn?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

ppb
ppb (parts per billion)
 
       (hoeveelheid stof X / totale hoeveelheid) * 109


       (deel / geheel) * 109

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een gasmengsel van 1,23 m³ bevat 0,275 mL aan zuurstof. Bereken het volume-ppb aan zuurstof.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een gasmengsel heeft een volume van 715 m³.
Er zit Argon (gas) in.
Het volume-ppb van argon is 5,24 ppb.
Hoeveel ml argon zit er in het mengsel?
A
3570 ml
B
3.75 ml
C
73.0 ml
D
73.0*10³ ml

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

invullen (wiskunde) geeft:
5.24 ppb = _________   * 10⁹

5.24/10⁹ = deel/715000 

715000 *(5.24/10⁹) = deel  

uitrekenen geeft: deel = 0.00375 L = 3.75 mL
  deel (L)
715000 L
beide kanten delen door 10⁹
beide kanten maal 715000 
deel
deel = x, die wil je weten, de rest is bekend, dus kun je invullen

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Einde

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies