1 en 7-10 TV 2.1 en 2.1 pv in tt/vt

Nederlands
Taalverzorging 
H2 Werkwoordspelling
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands
Taalverzorging 
H2 Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

We starten de les met 15 minuten lezen
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Check in
In tweetallen:
  1. Schrijf de onderstaande zinnen op.
  2. Benoem de woordsoorten die je (nog) kent.

Hij bestelt de boeken in de webshop.

Hij heeft de boeken besteld.

Hij heeft de bestelde boeken gekregen.

Slide 3 - Tekstslide

Inhoud
  • Uitleg TV H 2.1 
  • Aan de slag


                 Volgende lessen van periode 1 boek mee!
Inhoud

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica H2 werkwoordspelling


2.1 Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
2.2 Persoonsvorm in de verleden tijd

Slide 5 - Tekstslide

werkwoordspelling tegenwoordige tijd
A
hij bediend
B
hij bedient

Slide 6 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
hij beeft bediend
B
hij heeft bedient

Slide 7 - Quizvraag

tegenwoordige tijd
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleed
B
kleedt

Slide 8 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Worden) ... toch eens volwassen!
A
Word
B
Wordt
C
Werd

Slide 9 - Quizvraag

Hij (downloaden) dat document (t.t.).

A
download
B
downloadt
C
downloadde
D
downloadet

Slide 10 - Quizvraag

We starten de les met 15 minuten lezen
timer
15:00

Slide 11 - Tekstslide

TV 2.1 
Opdracht  2 (blz. 271)


Aan de slag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

2.2 Persoonsvorm in de verleden tijd

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

geef voorbeeld van
een sterk werkwoord

Slide 16 - Woordweb

Sterke en zwakke werkwoorden

Slide 17 - Tekstslide

verleden tijd
Hij (antwoorden) ..... snel.
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoordte
D
antwoortte

Slide 18 - Quizvraag

Krabben- verleden tijd enkelvoud
A
krabte
B
krabbte
C
krabde
D
krabtde

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van het werkwoord verven?
A
ik verfte
B
ik verfde
C
ik vervde
D
ik vervte

Slide 20 - Quizvraag

Kies de juiste zin in de verleden tijd (verhuizen):
A
Elin verhuiste naar Engeland.
B
Elin verhuisde naar Engeland.
C
Elin verhuizde naar Engeland.
D
Elin verhuistte naar Engeland.

Slide 21 - Quizvraag

Aan de slag
2.2 
Opdracht 1, 2 en 3
(blz. 273)


timer
15:00

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Link

tot de volgende les

Slide 24 - Tekstslide