K1 hs 1 TV herhaling werkwoorden en interpunctie

Je herhaalt de volgende lesdoelen: 
Ik kan/weet  werkwoorden herkennen.

Ik kan/weet hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens gebruiken. 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare school

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Je herhaalt de volgende lesdoelen: 
Ik kan/weet  werkwoorden herkennen.

Ik kan/weet hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens gebruiken. 

Slide 1 - Tekstslide

Theorie werkwoorden 
Een werkwoord is een woordsoort.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand kan doen of wat er gebeurt.
In een zin staat tenminste één werkwoord.

Er zijn werkwoorden met een onduidelijke betekenis zoals: hebben, zullen, kunnen, worden of zijn. 

Slide 2 - Tekstslide

Theorie werkwoorden 
Je kunt werkwoorden vervoegen.

Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen.

Winnen: win, wint, winnen en gewonnen.

Maken: maak, maakt, maken en gemaakt. 

Slide 3 - Tekstslide

In welke zin is voetbal het werkwoord?
A
Ik voetbal met mijn vrienden.
B
De voetbal ligt in de gracht.

Slide 4 - Quizvraag

In welke zin is dansen het werkwoord?
A
Bij die dansschool leer je verschillende dansen.
B
De bejaarden dansen heel de middag.

Slide 5 - Quizvraag

In welke zin is feest het werkwoord?
A
Mijn zus feest de hele nacht met haar vrienden.
B
Het feest begint pas om twee uur.

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel werkwoorden telt deze zin?

In de vakantie gingen we naar de Efteling.
A
1
B
2

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel werkwoorden telt deze zin?

Ik heb twee collega's gezien.
A
1
B
2

Slide 8 - Quizvraag

Hoeveel werkwoorden telt deze zin?

We hebben tien kilometer gefietst.
A
1
B
2

Slide 9 - Quizvraag

Hoofdletters en leestekens 
Je gebruikt een hoofdletter bij:

Aan het begin van een zin: Het was heel erg leuk.

bij namen: Thijs, Munnikenheide College, Zeeland, Amsterdam en Plopsaland. 

Let op: maanden (december), dagen (maandag) en windstreken (noorden) schrijf je met een kleine letter. 

Slide 10 - Tekstslide

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
etten-leur
B
maandag
C
paaseitjes
D
auto

Slide 11 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
rechts
B
zomer
C
yvonne
D
koffie

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
telefoon
B
vrijdag
C
noorden
D
kerstmis

Slide 13 - Quizvraag

Welk leesteken hoort aan het einde van de zin?

Zullen we morgen gaan fietsen
A
.
B
?
C
!

Slide 14 - Quizvraag

Welk leesteken hoort aan het einde van de zin?

Dat is een goed plan
A
.
B
?
C
!

Slide 15 - Quizvraag

Welk leesteken hoort aan het einde van de zin?

De eerste studiedag is op een dinsdag
A
.
B
?
C
!

Slide 16 - Quizvraag

Welk leesteken hoort aan het einde van de zin?

Met mijn vriendinnen klets ik elke dag bij
A
.
B
?
C
!

Slide 17 - Quizvraag

Welk leesteken hoort aan het einde van de zin?

Vind je die vraag moeilijk
A
.
B
?
C
!

Slide 18 - Quizvraag

Welk leesteken hoort aan het einde van de zin?

Doe dat nou eens niet
A
.
B
?
C
!

Slide 19 - Quizvraag