H9: naar de dokter

• NT2
• Basisschool
• Groep 6

H9: naar de dokter

Waar zouden deze mensen last van kunnen hebben?

De huisarts bellen

- Bellen

- Afspraak maken

- Klachten doorgeven

- Datum prikken

- Bevestigen

Bellen

"Goedemorgen, u spreekt met de assistent van dr. de Vries. Waar kan ik u mee van dienst zijn?"

'mee van dienst zijn' = be of service

Afspraak maken

"Dat kan. Wat is uw geboortedatum?"

Klachten doorgeven

"Wat zijn de klachten?"

Datum prikken*

                                                                                                                   *set date

"Begrepen. Dat klinkt niet prettig. Ik heb morgen nog een gaatje om 08:40 uur"

--> reageer eerst negatief, kom met een voorkeur

'een gaatje [in de agenda] hebben' = having an opening

Datum prikken

"Oké, het zou ook op ... om ... uur kunnen."

--> reageer positief

'een gaatje [in de agenda] hebben' = having an opening

Afspraak plannen

"Super. Ik noteer een afspraak voor ... om ... uur. U krijgt nog een bevestiging via de mail."

of

"Super. Dan zien we u op ... om ... uur. U krijgt nog een bevestiging via de mail."

Bij de huisarts

Wat is er aan de hand? | Waar hebt u last van?

Wat hebt u gedaan? | Wat is er gebeurd?

Hoelang hebt ut dit probleem al? | Sinds wanneer hebt u dit?

Hebt u iets bijzonders gegeten/gedronken? 

Hebt u vannacht slecht geslapen?

Wanneer worden de klachten erger?

Wensen

Wat kun je tegen iemand die ziek is zeggen?

Wensen

Wat kun je tegen iemand die ziek is zeggen?

Veel beterschap (gewenst)!

Wat vervelend om te horen...

Hopelijk voel je je snel weer beter!

Wensen

Wat kun je tegen iemand die ziek ernstig is zeggen?

Veel sterkte!

Ik wens je het (aller)beste. 

Het (aller)beste gewenst.

Afronding H9

Nederlanders praten vaak snel. Ze plakken woorden aan elkaar.

Even oefenen...

Luister naar de volgende zinnen.

Welke woorden worden aan elkaar geplakt?

Ik weet het niet

Hoe laat is het eigenlijk?

Gisteren was het woensdag.

Zegt u het maar.

Dat is goed.

Wie is er aan de beurt?

Hoe vindt u hem?

Mag ik een mineraalwater?

Ik heb een idee.

Het is een benedenwoning. 

Ik weet het niet

Hoe laat is het eigenlijk?

Gisteren was het woensdag.

Zegt u het maar.

Dat is goed.

Wie is er aan de beurt?

Hoe vindt u hem?

Mag ik een mineraalwater?

Ik heb een idee.

Het is een benedenwoning. 

Ikweet/Kweet het niet.

Hoelaatis het eigenlijk?

Gisteren wast woensdag.

Zegtu het maar.

Dasgoed/Dat sgoed.

Wies er aan de beurt?

Hoe vindtu 'm?

Magk een mineraalwater?

Ikheb/Kheb een idee.

Tis een benedenwoning.