Nederlands 3F, les 3.3. Tekstopbouw en samenhang

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verzoek tot invullen vragenlijst
Mail van 12 september

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inleiding , Kern en Slot
Signaalwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De inleiding bestaat meestal uit één of twee alinea's
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat staat er in de inleiding

Slide 7 - Woordweb

Extra:
aanleiding
lezer motiveren
info geven wat komen gaat

Een anekdote is een goede manier om een inleiding te starten.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Manieren om de kern te structureren
  • Vaak per deelonderwerp een aparte alinea
  • Tussenkopjes
  • Per alinea een kernzin met de belangrijkste informatie
  • Signaalwoorden (om het verband te laten zien tussen alinea's, zinnen, en woorden.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat staat er in een slot?

Slide 10 - Woordweb

extra:
samenvatting
conclusie
toekomst kijken
vraag meegeven

Voordat je naar school gaat, moet je eerst eten.
A
voorwaarde
B
reden-verklaring
C
tijd
D
conclusie

Slide 11 - Quizvraag

extra:
Voordat je naar school gaat, moet je eerst eten.
Ik neem altijd een boterham, een koekje en fruit mee. Ook een flesje drinken mag niet ontbreken.
A
vergelijking
B
opsomming
C
voorbeeld
D
oorzaak-gevolg

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sam vindt achtbanen heerlijk. Hij vindt dat net zoiets als vliegen.
A
voorbeeld
B
samenvatting-conclusie
C
vergelijking
D
doel-middel

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mandarijnen zijn bijvoorbeeld vaak heel sappig, daardoor krijg je vieze handen.
A
voorbeeld
B
doel-middel
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Om niet te laat te komen, ga ik altijd op tijd van huis.
A
oorzaak-gevolg
B
doel-middel
C
tijd
D
reden

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Op school wil ik voor de les nog van alles doen, zoals even kletsen met mijn vriendin.
A
voorbeeld
B
voorwaarde
C
opsomming
D
reden

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Celine heeft daar geen tijd voor, want die komt bijna altijd te laat.
A
Tegenstelling
B
Reden-verklaring
C
tijd
D
concluderend

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dus zolang Celine zo langzaam fietst, ga ik maar alleen naar school.
A
Samenvatting-conclusie
B
doel-middel
C
tijd

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In het restaurant kan je verschillende producten kopen, zo zijn er diverse dranken en broodjes.
A
doel-middel
B
probleem-oplossing
C
Voorbeeld-toelichting

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kunt nog meedoen in de sollicitatieprocedure, mits je snel reageert.
A
voorwaarde
B
doel-middel
C
tijd

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik wil namelijk niet dat er gepraat wordt tijdens de uitleg
A
vergelijking
B
probleem oplossing
C
reden-verklaring

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tim had corona en daardoor heeft hij de toets niet kunnen maken
A
reden-verklaring
B
doel-middel
C
oorzaak-gevolg

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

verschil reden en oorzaak
Een reden heeft te maken met de menselijke wil of keuze.
  • Er zijn veel goede redenen om te stoppen met roken. 
(daarom/ omdat)

Een oorzaak heeft te maken met externe omstandigheden.

  • Door de hevige sneeuwval had de trein vanmorgen vertraging. (doordat/ daardoor)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld:
Ik neem een paraplu mee, omdat het regent.


De straten zijn nat, doordat het regent.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag in Taalblokken 
  • Lees de theorie van Bouwstenen 3F, H3 (Lezen)
  • Kies twee teksten en maak de bijbehorende opdrachten.
  • Lees de theorie van Bouwstenen 3F, H4 (Lezen)
  • Kies twee teksten en maak de bijbehorende opdrachten.

Wie Taalblokken niet heeft, moet het bestellen, via Studers.
Bestel dan de nieuwe versie: Taalblokken 4

Slide 25 - Tekstslide

Via Mijnrocmn kun je naar de leesmiddelenlijst  bij Studers.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jezelf toevoegen aan je klas in TB:
Code 705468

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies