Hoofdstuk 3.1 Lezen

Hoofdstuk 3 feiten, meningen en argumenten
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 feiten, meningen en argumenten

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Bespreken opdrachten
5 min
-Feiten, meningen en argumenten
10 min
-Zelfstandig oefenen


50 min


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je weet wat feiten, meningen en argumenten zijn;
  • Je kan feiten, meningen en argumenten herkennen en benoemen. 
  • Je kan een tekst schrijven met feiten, meningen en argumenten. 

Slide 3 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden


Opsomming

eerst, ten eerste – ten tweede – ten slotte, om te beginnen, ook, en, daarna, tevens, vervolgens, bovendien
Tegenstelling
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen
Oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is
Uitspraak-voorbeeld
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, onder andere
Voorwaarde
als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij
Reden (argument)
want, omdat, namelijk, immers
Conclusie
dus, concluderend, dat betekent, kortom
Vergelijking
net zo als, even … als, in vergelijking met, 
Doel-middel
waarmee, zodat, om ... te, door middel van, met behulp van 

Slide 4 - Tekstslide

Feiten
Een feit is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is. Een feit kun je controleren. Bijvoorbeeld:
– Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
– Bij handbal mag je een speler met je schouder opzij duwen.
Voorbeeld 1 is een voorbeeld van een waar feit; voorbeeld 2 is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt de feiten controleren door de spelregels over handbal te lezen.

Slide 5 - Tekstslide

Meningen
Een mening of standpunt is iets wat iemand vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Bijvoorbeeld:
– Handbal is een vermoeiende sport.
Een mening herken je vaak aan (signaal)woorden als Ik vind …, Volgens ons …

Slide 6 - Tekstslide

Argumenten
Met een argument legt iemand uit waaróm hij een bepaalde mening heeft.
Bijvoorbeeld: 
– Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening), want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen (argument).
Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als omdat, want, namelijk
In een tekst kan een schrijver alleen zijn eigen mening geven, maar ook meningen van anderen. Hij kan de mening van anderen gebruiken om zijn eigen mening te ondersteunen. Ook kan hij de lezer zelf een mening laten vormen door verschillende meningen met elkaar te vergelijken. Je ziet aan het slot van de tekst vaak of de schrijver je ergens van wil overtuigen of jou alleen wil informeren.

Slide 7 - Tekstslide

Feit/mening/argument:
want bijna iedereen slaagt voor zijn examen.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 8 - Quizvraag

Feit/mening/argument:
Almelo is een mooie stad, omdat er oude huizen staan.


A
feit
B
mening
C
argument

Slide 9 - Quizvraag

Feit/mening/argument:
Het gaat morgen regenen of niet regenen.
A
Feit
B
argument
C
mening

Slide 10 - Quizvraag

Oefenen
Wie?
Eerst klassikaal, daarna zelfstandig.
Wat?
Nieuw Nederlands - Hfst 3 - Lezen, feiten, meningen en argumenten - Opdracht 1, 2 en 3. 
Hoe?
Chromebook, Nieuw Nederlands. 
Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 12:50.
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Leer de theorie van HFST 1/2/3.

Slide 11 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet wat feiten, meningen en argumenten zijn.

Je kan feiten, meningen en argumenten herkennen en benoemen.
Je kan een tekst schrijven met feiten, meningen en argumenten. 

Slide 12 - Sleepvraag