Hoofdstuk 3.3 Lezen

Hoofdstuk 3 feiten, meningen en argumenten
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 feiten, meningen en argumenten

Slide 1 - Tekstslide

Programma
-Bespreken opdrachten
5 min
-Herhalen feiten, meningen en argumenten
10 min
-Zelfstandig oefenen


50 min


Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je weet wat feiten, meningen en argumenten zijn;
  • Je kan feiten, meningen en argumenten herkennen en benoemen. 
  • Je kan een tekst schrijven met feiten, meningen en argumenten. 

Slide 3 - Tekstslide

Zijn er vragen aan de hand van de opdrachten van vorige les?

Slide 4 - Tekstslide

Feit
Mening
Argumenten
Dit kun je controleren.
Dit is wat iemand vindt.
Dit is waarom je iets vindt of waarom iets waar is. Dit kan zowel bij feiten als meningen gebruikt worden.

Slide 5 - Sleepvraag

Roken is ongezond.
Roken stinkt.
Roken is slecht voor je, omdat je er een stinkende adem van krijgt.
Mening
Feit
Argument

Slide 6 - Sleepvraag

feiten
meningen
argumenten
kun je controleren
ik vind ...
, omdat ...
kun je het mee eens of oneens zijn

Slide 7 - Sleepvraag

FEITEN EN MENINGEN 
Wat maakt een argument overtuigend? Dat weet je door jezelf de volgende vragen te stellen:
feit als argument
mening als argument
Klopt dit? Is dit waar? Hoe komt de schrijver aan de informatie?
Ben ik het hiermee eens? Vind ik dit ook?

Slide 8 - Sleepvraag

Feit
Mening
Argument
Ik ben jarig op 1 januari.
Geel is een mooie kleur. 
..., want het gaat niet goed met de coronapatiënten. 
Zaterdag heeft het gesneeuwd.
AZ is de beste voetbalclub.
..., omdat het onderwerp me niet aanspreekt.  

Slide 9 - Sleepvraag

Feiten
Een feit is een uitspraak over iets wat waar of onwaar is. Een feit kun je controleren. Bijvoorbeeld:
– Bij handbal is het rechthoekige speelveld 40 meter lang en 20 meter breed.
– Bij handbal mag je een speler met je schouder opzij duwen.
Voorbeeld 1 is een voorbeeld van een waar feit; voorbeeld 2 is een voorbeeld van een onwaar feit. Je kunt de feiten controleren door de spelregels over handbal te lezen.

Slide 10 - Tekstslide

Meningen
Een mening of standpunt is iets wat iemand vindt. Met een mening kun je het eens of oneens zijn. Bijvoorbeeld:
– Handbal is een vermoeiende sport.
Een mening herken je vaak aan (signaal)woorden als Ik vind …, Volgens ons …

Slide 11 - Tekstslide

Argumenten
Met een argument legt iemand uit waaróm hij een bepaalde mening heeft.
Bijvoorbeeld: 
– Ik vind handbal een vermoeiende sport (mening), want je moet minstens drie sets lang springen en heen en weer rennen (argument).
Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als omdat, want, namelijk
In een tekst kan een schrijver alleen zijn eigen mening geven, maar ook meningen van anderen. Hij kan de mening van anderen gebruiken om zijn eigen mening te ondersteunen. Ook kan hij de lezer zelf een mening laten vormen door verschillende meningen met elkaar te vergelijken. Je ziet aan het slot van de tekst vaak of de schrijver je ergens van wil overtuigen of jou alleen wil informeren.

Slide 12 - Tekstslide

Oefenen
Wie?
Eerst klassikaal, daarna zelfstandig.
Wat?
Nieuw Nederlands - Hfst 3 - Lezen, feiten, meningen en argumenten - Opdracht 6, 7 en 8. 
Hoe?
Chromebook, Nieuw Nederlands. 
Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 12:50.
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Leer de theorie van HFST 1/2/3.

Slide 13 - Tekstslide

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet wat feiten, meningen en argumenten zijn.

Je kan feiten, meningen en argumenten herkennen en benoemen.
Je kan een tekst schrijven met feiten, meningen en argumenten. 

Slide 14 - Sleepvraag