In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
G 3 Q
Welkom
Slide 1 - Tekstslide
Programma
Aanraderspraatjes
Bespreken argumentatieschema Stemmen voor de Tweede Kamer
Argumentaties herkennen
Nieuwsquiz of Quiz leesvaardigheid
Slide 2 - Tekstslide
Aanraderspraatjes
Tom, Guus, Tim & Konstantin en Willem
Slide 3 - Tekstslide
Lesdoel: leesvaardigheid
Aan het eind van deze les heb je met een argumentatieschema geoefend
Slide 4 - Tekstslide
Welke argumenten? Welk standpunt?
"De diagnose deugt niet, want er zijn meetfouten gemaakt en er zijn gegevens weggeraakt."
St: Diagnose deugt niet
Meervoudig nevenschikkend
A1: meetfouten A2: gegevens weggeraakt
Slide 5 - Tekstslide
Welke argumenten? Welk standpunt?
"Ik wil graag samenwerken met Simon. Ik vind hem betrouwbaar. Hij komt zijn beloftes na en hij is altijd eerlijk."
St: Ik wil samenwerken met Simon
onderschikkend, meervoudig
A1: betrouwbaar
A1A1: beloftes nakomen; A2A1: eerlijk
Slide 6 - Tekstslide
Welke argumenten? Welk standpunt?
Schrijf zelf een standpunt (mening) op en onderbouw die met een meervoudige nevenschikkende argumentatie
Geef nu een onderschikkende argumentatie
Wissel uit!
timer
3:00
Slide 7 - Tekstslide
Argumentatie Tekst
Stemmen
Slide 8 - Tekstslide
Als een pijltje van een argument naar boven wijst (b.v. naar de stelling), dan betekent dit
A
dus
B
want
C
behalve
Slide 9 - Quizvraag
Wat is een verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
functiewoord geeft een verband aan, signaalwoord niet
B
functiewoord staat niet altijd in de tekst, signaalwoord wel
C
er is geen verschil
D
er zijn veel minder functiewoorden dan signaalwoorden
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een voordeel van het kennen van functies van tekstgedeelten?
A
Dan begrijp je de tekst beter
B
Dan weet je hoe de verbanden tussen de zinnen zitten
C
Dan kun je beter het onderwerp van de tekst bepalen
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het belangrijkste doel van een beschouwing
A
informeren
B
overtuigen
C
opiniëren
Slide 12 - Quizvraag
Waarop let je onder meer op als je kritisch leest?
A
Op de naam van de schrijver en het land van herkomst
B
op de publicatiedatum en op de bronnen die de schrijver gebruikt
C
op de tekstopbouw: is die logisch en gestructureerd
Slide 13 - Quizvraag
Welke signaalwoorden gebruik je voor een standpunt?
A
Dus, daarom, vandaar
B
dat blijkt uit, immers, want
C
volgens mij, ik vind, naar mijn mening
Slide 14 - Quizvraag
"Ik vind lessen Mediawijsheid pure onzin. Jongeren hebben al veel ervaring met internet en zulke lessen zijn dus pure geldverspilling." Geef een TEGENARGUMENT op dit standpunt
Slide 15 - Open vraag
let op: woordenboek toegestaan tijdens toets leesvaardigheid