De kloosterschool bestond vaak uit twee scholen
Een binnenschool, bestemd voor jongens die opgeleid werden tot monnik of priester, en een buitenschool voor de gewone burgerjongens. Het onderwijs aan de kloosterschool was sterk religieus. Naast het leren lezen, schrijven en rekenen kregen de jongens les in godsdienst en koorzang.. De leerlingen moesten de lessen vervolgens uit hun hoofd leren. Dit had vooral een praktische reden aangezien perkament en handgeschreven boeken zeer kostbaar waren. Pas wanneer een leerling een tekst volledig uit het hoofd kende, kon hij letter voor letter, woord voor woord een tekst leren lezen. Vervolgens mochten de leerlingen met een stylus op een wastafeltje leren schrijven.
Een ander belangrijk vak was rekenen. Dit vak werd gegeven vanaf het moment dat de burgerjongens werden toegelaten tot de kloosterscholen. Zij hadden dit vak nodig voor het bedrijven van handel.
Hoewel de kloosterscholen goed bezocht werden, konden lang niet alle jongens naar school. De kloosters lagen zo ver uit elkaar dat kinderen soms te ver moesten lopen. Bovendien waren de meeste jongens thuis nodig om hun ouders te helpen om de dagelijkse kost te verdienen.