1TL2 27 januari

WELKOM
3 Kader
Welkom
1TL2
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELKOM
3 Kader
Welkom
1TL2

Slide 1 - Tekstslide

1TL2 De les start over twee minuten !
- Mobiel in de bak
- Boek, laptop, pen en schrift op  
   tafel
- Tas van de tafel

timer
2:00

Slide 2 - Tekstslide

Programma van de les
1TL2
Programma:

  • Aanwezigheid
  • Gedicht van de dag
  • Taalverzorging

Lesdoel:
-Weten hoe je het werkwoordelijk gezegde in een zin kan vinden
-Aan de slag met meervouden 

Slide 3 - Tekstslide

Allereerst...
Is iedereen aanwezig?

Slide 4 - Tekstslide

Gedicht van de dag

Slide 5 - Tekstslide

ZINSDELEN

werkwoordelijk gezegde



Alle werkwoorden in een zin die samen iets over het onderwerp zeggen, noem je het werkwoordelijk gezegde (wg).



Slide 6 - Tekstslide

ZINSDELEN

werkwoordelijk gezegde



Soms is het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord 

(de persoonsvorm), soms zijn het er meer. Bijvoorbeeld:


- Leonie kijkt naar buiten.

- Leonie heeft naar buiten gekeken

- Leonie wil graag naar buiten kijken.


Slide 7 - Tekstslide

ZINSDELEN

werkwoordelijk gezegde



De persoonsvorm is altijd onderdeel van het 
werkwoordelijk gezegde.

werkwoordelijk gezegde =
persoonsvorm + alle andere werkwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk nakijken

Slide 10 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 3
Eigen antwoord. Bijvoorbeeld:
1 Met een drone hebben Britse archeologen sporen van beschaving in het regenwoud in kaart gebracht.
Met een drone zouden Britse archeologen sporen van beschaving in het regenwoud in kaart gebracht hebben.
2 Voor het eten hebben Jessica en haar broertjes in de keuken hun handen met zeep moeten wassen.





Slide 11 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 3
3 Bij de visboer heeft iedere liefhebber van forel de vis als geheel, als filet of als moot kunnen kopen.
Bij de visboer zou iedere liefhebber van forel de vis als geheel, als filet of als moot hebben kunnen kopen.






Slide 12 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 4
1 pv = leeft; ow = een groot misverstand over taarten; wg = leeft
2 pv = mogen; ow = taarten; wg = mogen gebakken worden
3 pv = oefenen; ow = we; wg = oefenen
4 pv = ogen; ow = ze; wg = ogen
5 pv = vinden; ow = we; wg = vinden







Slide 13 - Tekstslide

Werkwoordelijk gezegde  bladzijde 81
Opdracht 5
Eigen antwoord. Bijvoorbeeld:
1 Karel schrijft een e-mail aan zijn oma.
Hij heeft haar geschreven over zijn rapport.
Hij heeft zijn rapport niet aan haar kunnen laten zien.
2 Ik vergeet het goede antwoord op deze vraag.
Ik ben het goede antwoord op deze vraag vergeten.
Ik zou het goede antwoord op deze vraag vergeten zijn.







Slide 14 - Tekstslide

Nu zelf aan de slag!
 Verder met Taalverzorging spelling, over meervouden op -en en -s (Bladzijde 82)


Slide 15 - Tekstslide

Meervouden op -en en -s

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoelen
Je leert meervouden die eindigen op -en goed spellen.
Je leert meervouden die eindigen op -s goed spellen.

Slide 17 - Tekstslide

Enkelvoud en meervoud

Zelfstandige naamwoorden kunnen in het

enkelvoud en in het meervoud staan


enkelvoud = één stoel en één bank

meervoud = twee stoelen en twee banken

Slide 18 - Tekstslide

Meervoud
Het meervoud kan eindigen op -en of op -s

bank - banken
plant - planten
wafel - wafels
wekker - wekkers

Slide 19 - Tekstslide

Meervoud

Veel zelfstandige naamwoorden hebben meervoud op -en


lamp - lampen

mes - messen

weg - wegen

kaas - kazen

Slide 20 - Tekstslide

1. Meervoud op -en
Vaak hoef je alleen maar -en achter het woord te zetten

lamp + en = lampen

boer + en = boeren

dans + en = dansen

lot + en = loten

Slide 21 - Tekstslide

2. Meervoud op -en

Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen,

want je hoort een korte klank

klas = klassen

bak = bakken

bed = bedden

Slide 22 - Tekstslide

3. Meervoud op -en

Soms moet je tegelijk een a, e, o of u weghalen,

want je hoort een lange klank

schaar = scharen

been = benen

sloot = sloten

Slide 23 - Tekstslide

4. Meervoud op -en

Soms moet je tegelijk een -f veranderen in een -v

raaf = raven

brief = brieven

golf = golven

Slide 24 - Tekstslide

5. Meervoud op -en

Soms moet je tegelijk een -s veranderen in een -z

baas = bazen

huis  = huizen

mees = mezen

Slide 25 - Tekstslide

6 Meervoud op -s
Vaak hoef je alleen maar -s achter het woord te zetten.


  • tafel-tafels
  • computer-computers
  • infectie-infecties

Slide 26 - Tekstslide

Meervoud op -'s 
Soms moet je een apostrof (')  voor de s schrijven. Dat doe je bij woorden die eindigen op i-o-u-a-y. Deze letters zijn klinkers.
Deze klinkers zitten in het zinnetje:

IK    HOU     VAN     YS

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Meervoud op -'s
  • pizza-pizza's
  • polo-polo's
  • menu-menu's
  • taxi-taxi's
  • hobby-hobby's

Slide 29 - Tekstslide

Meervoud van afkortingen
Als je van een afkorting het meervoud wilt maken, dan doe je dat door ook een  's   achter de afkorting te zetten.
  • dvd's
  • BMW's
  • tv's
  • F16's

Slide 30 - Tekstslide

Welk meervoud is goed?
echo
A
echo's
B
echos

Slide 31 - Quizvraag

Welk meervoud is goed?
machine
A
machine's
B
machines

Slide 32 - Quizvraag

Welk meervoud is goed?
menu
A
menu's
B
menus

Slide 33 - Quizvraag

Welk meervoud is goed?
kabel
A
kabel's
B
kabels

Slide 34 - Quizvraag

Welk meervoud is goed?
camera
A
camera's
B
cameras

Slide 35 - Quizvraag

Welk meervoud is goed?
bikini
A
bikini's
B
bikinis

Slide 36 - Quizvraag

Welk meervoud is goed?
geintje
A
geintje's
B
geintjes

Slide 37 - Quizvraag

Einde van de les

Slide 38 - Tekstslide