In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.
ZINSDELEN
werkwoordelijk gezegde
Alle werkwoorden in een zin die samen iets over het onderwerp zeggen, noem je het werkwoordelijk gezegde (wg).
Soms is het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord
(de persoonsvorm), soms zijn het er meer. Bijvoorbeeld:
- Leonie kijkt naar buiten.
- Leonie heeft naar buiten gekeken.
- Leonie wil graag naar buiten kijken.
Zelfstandige naamwoorden kunnen in het
enkelvoud en in het meervoud staan
enkelvoud = één stoel en één bank
meervoud = twee stoelen en twee banken
Veel zelfstandige naamwoorden hebben meervoud op -en
lamp - lampen
mes - messen
weg - wegen
kaas - kazen
lamp + en = lampen
boer + en = boeren
dans + en = dansen
lot + en = loten
Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen,
want je hoort een korte klank
klas = klassen
bak = bakken
bed = bedden
Soms moet je tegelijk een a, e, o of u weghalen,
want je hoort een lange klank
schaar = scharen
been = benen
sloot = sloten
Soms moet je tegelijk een -f veranderen in een -v
raaf = raven
brief = brieven
golf = golven
Soms moet je tegelijk een -s veranderen in een -z
baas = bazen
huis = huizen
mees = mezen