H3 paragraaf 4 en 5 2023

Politiek
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Politiek

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je:
  • benoemen wat de taken van het parlement zijn
  • weet je welke rechten het parlement heeft

Slide 2 - Tekstslide

Taken van de regering
Wat doen de ministers?
  • Uitvoeren van plannen en wetten (uitvoerende macht)
  • Doen van wetsvoorstellen (mede-wetgevende macht)

  • Ministers doen de meeste wetsvoorstellen, maar Kamerleden mogen dit ook doen.
  • Goedkeuring Tweede Kamer en Eerste Kamer nodig!




Slide 3 - Tekstslide


Koning

  • Staatshoofd van Koninkrijk der Nederlanden.
  • Bijna geen macht, omdat hij zich niet met politieke kwesties mag bemoeien.

Slide 4 - Tekstslide

Taken van de regering 
Wat doet de koning?
  • Handtekening zetten
  • Troonrede voorlezen
  • Beëdigen ministers en staatssecretarissen
  • Overleg voeren met minister president
  • Ons land vertegenwoordigen

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Prinsjesdag
Troonrede - plannen voor het komende jaar 
Miljoenennota - verwachte inkomsten en uitgave van het komende jaar 

Slide 8 - Tekstslide

Ministeries:
Kabinet-Rutte IV (2022-heden)
Het kabinet-Rutte IV heeft twaalf ministeries plus acht ministers zonder portefeuille:
Ministerie van Algemene Zaken (AZ)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ)
Ministerie van Defensie (Def)
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK)
Ministerie van Financiën (Fin)
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W)
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)
Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V)
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)


Minister zonder portefeuille:
Primair en Voortgezet Onderwijs (onder OCW)
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (onder BZ)
Langdurige Zorg en Sport (onder VWS)
Rechtsbescherming (onder J&V)
Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen (onder SZW)
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (onder BZK)
Klimaat en Energie (onder EZK)
Natuur en Stikstof (onder LNV)

Slide 9 - Tekstslide

Kabinet of regering?
A
Kabinet
B
Regering

Slide 10 - Quizvraag

1. In Nederland bestaat de regering meestal uit één partij.
2. In Nederland moeten de partijen die de regering vormen rekening houden met elkaars standpunten.


A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 11 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Omdat in Nederland de koning in de regering zit is Nederland geen echte democratie.
2. De koning mag zich niet bemoeien met politieke kwesties.


A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 12 - Quizvraag

Bij de overheid werken............en politici. Welk woord is weggelaten?
A
Winkeliers
B
Ambtenaren
C
Bedrijven

Slide 13 - Quizvraag

De koning moet zijn …………………… elke wet.
Welk woorden zijn weggelaten?
A
mening geven over
B
familie inlichten over
C
handtekening plaatsen onder
D
rechters toestemming vragen voor

Slide 14 - Quizvraag

Op Prinsjesdag leest de Tweede Kamer voor wat de plannen van de regering zijn.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

De ……………… leest op Prinsjesdag de plannen van de ministers voor.
Welk woord is weggelaten?
A
de minister van Binnenlandse Zaken
B
voorzitter van de Tweede Kamer
C
minister-president
D
koning

Slide 16 - Quizvraag

Waaruit bestaat de regering?
A
De koning en de ministers
B
De ministers
C
De Tweede Kamer en de ministers
D
De Tweede Kamer

Slide 17 - Quizvraag

In Nederland heeft de koning nog maar weinig macht.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

De koning zit in de regering.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Het parlement
  • Parlement       = Eerste Kamer (75) + Tweede Kamer (15
                                   = Staten-Generaal
                                    = volksvertegenwoordiging
  • Eerste Kamer = Senaat


Slide 20 - Tekstslide

Eerste en Tweede Kamer
Tweede Kamer 
150 leden
Eerste Kamer 
75 leden
burgers
kiezen
kiezen
kiezen

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Taken van het parlement
vraagt toestemming voor plannen aan
controleert

Slide 23 - Tekstslide

Wetgeving
minister
+
wetsvoorstellen
debat en stemming
Elk voorstel gaat eerst naar de Tweede Kamer. Kamerleden debatteren erover. Ze kunnen veranderingen voorstellen en als de meerderheid voorstemt, dan komt die aanpassing erin. Ze mogen ook zelf een wetsvoorstel indienen.
goedkeuren en aanvullen
goedkeuren
 De Eerste Kamer kijkt vooral of er geen fouten in staan en of de wet klopt met bijvoorbeeld afspraken met andere landen of met de regels in de grondwet. De Eerste Kamer mag een wetsvoorstel niet veranderen, maar alleen in zijn geheel goed- of afkeuren. Het werk van de Eerste Kamer is dus een soort laatste check.
stemming

Slide 24 - Tekstslide

Controleren
wetgevende taak
  • Stemrecht
  • Recht van amendement
  • Recht van initiatief
  • Vragenrecht
  • Motierecht
  • Recht van interpellatie
  • Enquêterecht
controlerende taak

Slide 25 - Tekstslide

Taken van het parlement
Om de wetgevende taak uit te voeren heeft het parlement een aantal rechten:
  • Stemrecht: goed/afkeuren wetsvoorstellen
  • Recht van amendement: veranderen wetsvoorstellen (alleen TK)
  • Recht van initiatief: zelf wetsvoorstellen maken (alleen TK)

Slide 26 - Tekstslide

Taken van het parlement
Om de controlerende taak uit te voeren heeft het parlement een aantal rechten:
  • Vragenrecht: recht om minister of staatssecretaris een vraag te stellen. Antwoorden = verplicht!
  • Motierecht: uitspraak waarin de Kamer haar mening geeft of vraagt een minister iets te doen.
                                 motie van afwijzing: de minister moet beter zijn best doen
                                 motie van wantrouwen: een Kamerlid vraagt een minister af te treden
  • Recht van interpellatie: Kamerleden mogen een minister ter verantwoording roepen. Hij moet komen voor een debat.
  • Enquêterecht: er komt een groot onderzoek naar een bepaalde kwestie. Een speciale commissie verhoort deskundigen en getuigen onder ede.

Slide 27 - Tekstslide

met welke stappen komt een wet tot stand?

Slide 28 - Tekstslide

0

Slide 29 - Video

Aan de slag:
opdrachten:
par 5:
4, 5, 7,  10, 11, 12, 14, 16, 17


Slide 30 - Tekstslide

Een Kamerlid wil graag dat een minister in zijn wetsvoorstel een wijziging aanbrengt. Van welk recht maakt het Kamerlid gebruik?
A
Recht van interpellatie.
B
Recht van amendement.
C
Stemrecht.
D
Recht van initiatief.

Slide 31 - Quizvraag

Welke uitspraken over de Eerste Kamer zijn juist?
1. De Eerste Kamer mag wetsvoorstellen veranderen.
2. De Eerste Kamer stemt als eerste over een wet.
3. De leden van de Eerste Kamer worden indirect gekozen.
4. Er zijn 75 Eerste Kamerleden.

A
1 en 2
B
1 en 4
C
2 en 3
D
3 en 4

Slide 32 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. De Tweede Kamer stemt over wetsvoorstellen.
2. De ministers stemmen over de wetsvoorstellen van de Tweede Kamer.
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Welke zinnen zijn juist?
1. De Tweede Kamer neemt een wetsvoorstel aan als de meerderheid vóór stemt.
2. De Tweede Kamer controleert of de ministers alle plannen goed uitvoeren.
A
1 is juist, 2 is onjuist
B
1 is onjuist, 2 is juist
C
Beide zijn juist
D
Beide zijn onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Een belangrijke taak van de Tweede Kamer is de ministers controleren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 35 - Quizvraag