wk06 1 Hoofd- en bijzinnen + extra oefenen

Grammatica
hoofd- en bijzinnen en herhaling
Let op: volgende week toets grammatica/spelling
Let op: na de toets mag je lezen/aan je lapbook of presentatie werken
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
hoofd- en bijzinnen en herhaling
Let op: volgende week toets grammatica/spelling
Let op: na de toets mag je lezen/aan je lapbook of presentatie werken

Slide 1 - Tekstslide

Maak de juiste combinaties
Was dit jouw boek of het zijne ?
Hij staarde voor zich uit.
Jack houdt niet van zulke/dergelijke opmerkingen.
Wat heb je gedaan tijdens de les?

Bezittelijk voornaamwoord

Persoonlijk voornaamwoord

Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord

Slide 2 - Sleepvraag

Planning
  • Nakijken: opdracht 1 en 3 (blz. 30-32) 10 min.
  • Herhaling: hoofd- en bijzinnen 5 min.
  • Oefenen 5 min.
  • Zinnen maken met zinsdelen en woordsoorten 10 minuten
  • Oefening spelling 10 min.
  • Leren voor de toets, extra uitleg of werken aan presentatie 40  min.

--> Let op: voor de toets hoef je alleen maar hww en zww  te kennen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Hoofd en bijzinnen
Tussen het onderwerp en de persoonsvorm van een hoofdzin, kun je geen ander woord zetten. Bij een bijzin is dit wel zo.

  1. Ik ga naar huis en ik ga lekker eten.
  2. Zodra de zon opkomt, vliegt de vogel weg.
  3. Ik geloof dat hij heeft geleerd.

Slide 6 - Tekstslide

Hoofd en bijzinnen
Tussen het onderwerp en de persoonsvorm van een hoofdzin, kun je geen ander woord zetten. Bij een bijzin is dit wel zo.

  1. Ik niet ga naar huis en ik niet ga lekker eten. hz + hz
  2. Zodra de zon niet opkomt, vliegt niet de vogel weg. bz + hz
  3. Ik niet geloof dat hij niet heeft geleerd. hz + bz

Slide 7 - Tekstslide

Benoem de hoofd- en bijzinnen:
Wanneer je goed geleerd hebt, ben je een topper.
A
Wanneer - hebt = bijzin ben - topper = hoofdzin
B
Wanneer - hebt = hoofdzin ben - topper = bijzin
C
Wanneer - hebt = bijzin ben - topper = bijzin
D
Wanneer - hebt = hoofdzin ben - topper = hoofdzin

Slide 8 - Quizvraag

Oefenen
Geef per zin aan met welke situatie je te maken hebt.
Klaar?: opdracht 1 (blz. 34)
  1.  Tijdens de vakantie ga ik zwemmen en ik ga eten bij Loetje.
  2. Hij haalt een voldoende, als hij goed leert voor de toets.
  3. Nadat ik had gesport, had ik spierpijn.
A Hoofdzin + hoofdzin
B Bijzin + hoofdzin
C Hoofdzin + bijzin

Slide 9 - Tekstslide

Oefenen
Geef per zin aan met welke situatie je te maken hebt.
Klaar?: opdracht 1 (blz. 34)
  1.  Tijdens de vakantie ga niet ik zwemmen en ik niet ga eten bij Loetje. A
  2. Hij niet haalt een voldoende, als hij niet goed leert voor de toets. C
  3. Nadat ik niet had gesport, had niet ik spierpijn. B
A Hoofdzin + hoofdzin
B Bijzin + hoofdzin
C Hoofdzin + bijzin

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen
Geef per zin aan met welke situatie je te maken hebt.
Klaar?: opdracht 1 (blz. 34)
  1.  Ik kan die lamp niet repareren, maar ik kan wel een nieuwe lamp kopen. 
  2. Ze gaat met me mee, als ik haar ticket betaal.
  3. De buurman heeft grijs haar en hij gaat iedere ochtend hardlopen.
  4. Na drie keer aangebeld te hebben, ging zij weer weg.
  5. Hij vertelt me dat hij zich niet lekker voelt.
  6. Zodra je klaar bent, gaan we verder.
A Hoofdzin + hoofdzin
B Bijzin + hoofdzin
C Hoofdzin + bijzin

Slide 11 - Tekstslide

Oefenen
Geef per zin aan met welke situatie je te maken hebt.

  1.  Ik kan die lamp niet repareren, maar ik kan wel een nieuwe lamp kopen. A
  2. Ze gaat met me mee, als ik haar ticket betaal. C
  3. De buurman heeft grijs haar en hij gaat iedere ochtend hardlopen. A
  4. Na drie keer aangebeld te hebben, ging zij weer weg. B
  5. Hij vertelt me dat hij zich niet lekker voelt. C
  6. Zodra je klaar bent, gaan we verder. B
A Hoofdzin + hoofdzin
B Bijzin + hoofdzin
C Hoofdzin + bijzin

Slide 12 - Tekstslide

Zinnen maken 
Opdracht 3 (blz. 12) in duo's
  • Leerling 1: zin 1, 3 en 5
  • Leerling 2: zin 2, 4 en 6 

Voorbeeld zin 7 (blz. 13)
De tv (lv) heb (pv) ik (ow) voor hem (mw) gekocht (rest wg). 
timer
1:00

Slide 13 - Tekstslide

pv/wg - ow - lv - mv - rest wg

Slide 14 - Open vraag

hww – bez. vnw. - zn – vz – lw – bn – zn – zww – vz – zn

Slide 15 - Open vraag

Opdracht spelling
  1. maan + schijn
  2. hond + weer
  3. poezie
  4. mboers
  5. astmaaanval
  6. meneer van der laak
timer
1:00

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht spelling
  1. maneschijn
  2. hondenweer
  3. poëzie
  4. mbo'ers
  5. astma-aanval
  6. meneer Van der Laak
timer
1:00

Slide 17 - Tekstslide

Leren voor de toets
Je mag tijdens de rest van de les leren voor de toets.
Of:
Maken: opdracht 2 (zinsontleding) (blz. 11)
Maken: opdracht 4 (woordsoortbenoeming) (blz. 32)
Maken: opdracht 1 en 2 (hoofd- en bijzinnen) (blz. 34-35)
Of:
Werken aan je fictiepresentatie     Of: uitleg

Slide 18 - Tekstslide

Uitleg
  • Samenstellingen: tussenletter -n, -s, koppelteken, aaneenschrijven
  • Hoofdletters en leestekens
  • Zinsontleding
  • Woordsoortbenoeming
  • Apostrof of trema

Slide 19 - Tekstslide