KTH1C 25/11 rep. spelling h1-4

Welkom 1C 
Ga op je plek zitten en pak pen en papier!!
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom 1C 
Ga op je plek zitten en pak pen en papier!!

Slide 1 - Tekstslide

Planning en lesdoelen
Vandaag:
- Herhaling van alle theorie werkwoordspelling
- Hoofdstuk 1-4

Doelen:
- Je weet de belangrijkste dingen voor de toets vrijdag!
- Uiteraard moet je nog wel goed leren!

Slide 2 - Tekstslide

Spelling H1: Hoofdletters

- Aan het begin van de zin
- Bij namen

Hij loopt naar school.

Zijn naam is Pieter en hij komt uit Amsterdam.

Leestekens

- Gewone zin eindigt altijd met een punt.
- Vraagteken bij een vraagzin?
-  Uitroepteken om extra nadruk te geven. 

Het is koud hier!

Slide 3 - Tekstslide

Spelling h2 -d of -t 
Met de T of met de D? Dat hoor je niet altijd goed
Als een woord geen persoonsvorm is en je twijfelt tussen -d   of -t? Dan gebruik je de verlengproef

Je zet er dan -e, -en of -ig achter

Olifant --> Olifanten
Verband --> Verbanden

Slide 4 - Tekstslide

Spelling h2 ik-vorm
De kortste vorm van een werkwoord. Hoe schrijf je die?
-en van het hele werkwoord afhalen

Uitzondering: 
1. De ik-vorm eindigt nooit op een v of een z 
verhuizen - verhuis

2. De ik-vorm eindigt nooit op twee medeklinkers
Zitten - zit

Slide 5 - Tekstslide

Spelling h3 PV-TT
Ik verbrand mijn vinger aan een lucifer
Mijn broertje verbrandt snel in de zon.

Wat valt op?

Slide 6 - Tekstslide

Hoe schrijf je de PV-TT dan?
Ik erbij of jij erachter: alleen de ikvorm
- ik fiets, fiets ik? fiets jij?

Anders in het enkelvoud:
- Jij fietst, hij fietst, zij fietst
VERVANG HET WERKWOORD DOOR LOPEN!!!!!

Meervoud: hele werkwoord
- Wij fietsen

Slide 7 - Tekstslide

Oefenzinnetje
Zij (blozen) na een complimentje.
Hij (bedienen) de mensen.
Wat (gebeuren) hier?


Slide 8 - Tekstslide

Spelling h3 - Meervoud -en of -s
Meervoud van zelfstandige naamwoorden, wat doe je?
 -en
- Vaak zet je -en erachter: deur - deuren, lamp - lampen
- Soms moet je de laatste letter verdubbelen:  trap - trappen
- Soms haal je een a, e , o of u weg: Potlood - potloden
- Soms verandert een -f in een -v: golf - golven
- soms verandert een -s in een -z: huis - huizen

Slide 9 - Tekstslide

Spelling h3 - Meervoud -en of -s
Meervoud -s
- Vaak hoef je alleen maar -s achter het woord te zetten:
wagen → wagens, reclame → reclames, jongen → jongens.
- Soms moet je een apostrof (’) voor de -s schrijven. Dat doe je bij woorden op -a, -o, -u, -i of -y:  oma → oma’s, radio → radio’s, sudoku → sudoku’s, mini → mini’s, pony → pony’s. 
• Bij afkortingen maak je het meervoud ook met apostrof -s (’s):
tv’s, dvd’s.

Slide 10 - Tekstslide

Spelling h3 - Meervoud -en of -s
LET OP!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!! Lastige vormen:

Perzik - perziken
Monnik - monniken
Havik - Haviken

De klemtoon ligt op de eerste lettergreep!!!


Slide 11 - Tekstslide

Spelling H4 voltooid deelwoord
Eén van de vormen van het werkwoord
Geeft aan dat de handeling is afgerond.

Er staat meestal een hulpwerkwoord in de zin (hebben, zijn of worden)

Slide 12 - Tekstslide

VD - Sterk

Slide 13 - Tekstslide

VD - Zwak
Verlengproef - gehaald - gehaalde
als dat niet werkt:


Slide 14 - Tekstslide

We hebben nu het volgende behandeld
Hoofdstuk 1:
- Hoofdletters en leestekens
Hoofdstuk 2:
- Werkwoordspelling -t of -d en de ik-vorm
Hoofdstuk 3:
- Meervoud
- Pv TT
Hoofdstuk 4:
- Voltooid deelwoord

Slide 15 - Tekstslide

Opdracht 
weet jij of pieter donderdag zijn haar nog heeft laten knippen hij zou naar die nieuwe kapper in de kalverstraat gaan omdat hij dan toch in amsterdam is

Slide 16 - Tekstslide

Antwoord
Weet jij of Pieter donderdag zijn haar nog heeft laten knippen? Hij zou naar die nieuwe kapper in de Kalverstraat gaan, omdat hij dan toch in Amsterdam is.

Slide 17 - Tekstslide

Schrijf het meervoud op:

  1. dommerik
  2. neef
  3. havik
  4. kreeft
  5. rund
  6. vuist
  7. leeuwerik
  8. roos
  9. juffrouw
  10. lomperik

Slide 18 - Tekstslide

Schrijf het meervoud op:

  1. dommeriken
  2. neven
  3. haviken
  4. kreeften
  5. runderen
  6. vuisten
  7. leeuweriken
  8. rozen
  9. juffrouwen
  10. lomperiken

Slide 19 - Tekstslide

Samen vervoegen:
Stijn heeft de lunch (betalen).

Carlos heeft zaterdag wel drie keer (scoren)

Wat is hier (gebeuren)?

Dat heeft veel voor mij (betekenen)!

Slide 20 - Tekstslide

We hebben nu het volgende behandeld
Hoofdstuk 1:
- Hoofdletters en leestekens
Hoofdstuk 2:
- Werkwoordspelling -t of -d en de ik-vorm
Hoofdstuk 3:
- Meervoud
- Pv TT
Hoofdstuk 4:
- Voltooid deelwoord

Slide 21 - Tekstslide

HUISWERK VRIJDAG
REPETITIE SPELLING H1-4
Heb je nog vragen?
Zijn jullie goed voorbereid?

NEEM JE LAPTOP MEE!!!!!!!

Slide 22 - Tekstslide