H3 - Spelling hoofdstuk 1

H3 - Spelling hoofdstuk 1
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H3 - Spelling hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je hebt 10 minuten gelezen uit je leesboek. 
  • Je hebt geoefend met werkwoordspelling.
  • Je weet wanneer je trema, apostrof, accent en cedille gebruikt. 
  • Je hebt geoefend met de leestekens. 

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling werkwoordspelling
Een paar opdrachten om werkwoordspelling te herhalen!

Slide 4 - Tekstslide

Vul de goede vervoeging in (pv. tt.)

De verdachte (vertellen) volgens ons wel de waarheid.

Slide 5 - Open vraag

Vul de goede vervoeging in (pv. tt.)

Een midlifecrisis (worden) niet altijd direct herkend.

Slide 6 - Open vraag

Vul de goede vervoeging in (pv. tt.)

(vinden) jij mijn voorstel ook niet zo goed?

Slide 7 - Open vraag

Vul de goede vervoeging in (pv. vt.)

Wij (verwachten) gisteren al een reactie, maar hij hebben nog steeds niets gehoord.

Slide 8 - Open vraag

Vul de goede vervoeging in (pv. vt.)

Hij (houden) een goed gevoel over aan de geslaagde diploma-uitreiking.

Slide 9 - Open vraag

Vul de goede vervoeging in (pv. vt.)

Wat (gebeuren) daar toch allemaal?

Slide 10 - Open vraag

Vul de goede vervoeging in (vd.)

Ik wil graag weten wat daar allemaal is (gebeuren)

Slide 11 - Open vraag

Vul de goede vervoeging in (vd.)

Zij werd (herkennen) door haar vroegere collega's.

Slide 12 - Open vraag

Vul de goede vervoeging in (pv. tt.).

Opa (bridgen) altijd op zaterdag.

Slide 13 - Open vraag

Vul de goede vervoeging in.

Ik heb per ongeluk mijn praktische opdracht (deleten).

Slide 14 - Open vraag

Leestekens
Nieuwe leestekens:
  • Trema
  • Apostrof
  • Accent
  • Cedille

Maar wanneer gebruik je deze leestekens?

Slide 15 - Tekstslide

Trema (ë)
Wanneer gebruik je de trema?
  • Klinkerbotsing (beëindigen)
  • Sommige leenwoorden (überhaupt)

Wanneer gebruik je de trema NIET?
  • Samenstellingen met klinkerbotsingen (diploma-uitreiking)

Slide 16 - Tekstslide

Welke vorm is de juiste?
A
coordinatie
B
coördinatie

Slide 17 - Quizvraag

Welke vorm is de juiste?
A
discussieren
B
discussiëren

Slide 18 - Quizvraag

Welke vorm is de juiste?
A
fohn
B
föhn

Slide 19 - Quizvraag

Apostrof (')
Wanneer gebruik je een apostrof?
  • als weglatingsteken
  • bij uitspraakproblemen bij bezittelijke voornaamwoorden (Petra's praatje)
  • Bij afleidingen en meervouden van afkortingen (...)
  • verkleinwoorden => y voorafgegaan met medeklinker (lolly'tje)

Slide 20 - Tekstslide

Accent
accent aigu (é)
  • lange klank (bv: Hé jij daar! / café)
accent grave (è)
  • korte klank (bv: Hè, wat is dat nou? / première)
accent circonflexe  (ê)
  • Franse leenwoorden (bv: Crème fraîche)

Slide 21 - Tekstslide

Welke vorm is de juiste?
A
een van de vier
B
één van de vier

Slide 22 - Quizvraag

Cedille (ç)
C klinkt als S, wanneer het voor een a, o of u staat.

Bijvoorbeeld:
  • Curaçao

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag!
H1 spelling
  • Opdracht 1, 2, 3, 4 en 6

Hoe? Individueel (eerste 10 minuten in stilte)
Klaar? Lezen uit je leesboek

Slide 24 - Tekstslide