Drama Theorie reader Hoofdstuk 1

Theorie reader: 
wat weten we nog? 


Mavo 4
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Theorie reader: 
wat weten we nog? 


Mavo 4

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij deze lessonup

Wat weet jij nog?
Vul alle vragen in, zo goed als je kunt, ik kan de antwoorden die je geeft lezen en je krijgt daar feedback op. Log dus in met eigen je voor- en achternaam.

Veel plezier! 

Slide 2 - Tekstslide

Enscenering:
"In scène zetten"
Je maakt gebruik van: mise-en-scène en de vormgeving van het stuk.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is mise-en-scène?
A
Wat wordt er gedaan met belichting tijdens een voorstelling.
B
Hoe de acteurs gebruik maken van het speelveld.
C
De scene die wordt uitgebeeld speelt zich in de mist af.
D
Het is een term die in de wetenschap wordt gebruikt.

Slide 4 - Quizvraag

mise-en-scène
Betekent "Plaatsing op toneel"
Dus: waar staan de acteurs ten op zichte van elkaar en het decor/attributen. Ook op- en afgangen en looplijnen en kijkrichting/focus horen bij de mise en scene.

Slide 5 - Tekstslide

Zo beschrijf je de mise-en-scène:
3 spelers liggen op de grond in het midden vanhet toneel. 1 speler zit erbij gehurkt.
2 spelers vanaf links en 2 spelers vanaf rechts kijken naar de liggende mensen.
1

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de mise-en-scène in de volgende foto's? 


Let erop dat je bij het beschrijven echt de mise-en-scène beschrijft en niet de emoties.

Slide 7 - Tekstslide

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 8 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 9 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 10 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 11 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 12 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 13 - Open vraag

Beschrijf de mise-en-scène in deze foto.

Slide 14 - Open vraag

Een tekst ensceneren
Eén toneelstuk kun je op wel honderd verschillende manieren opvoeren. Als jij de regisseur zou zijn van het toneelstuk “Romeo en Julia” maak jij er een ander stuk van dan iemand anders uit jouw klas. Met andere woorden: Jouw enscenering is anders dan die van de ander. 

Kijk naar de volgende twee voorbeelden van hetzelfde toneelstuk (Romeo en Julia) maar door twee verschillende regisseurs verfilmd.

Slide 15 - Tekstslide

0

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Tekst ensceneren
Zoek een antwoord op de volgende vragen: 

Over de gehele tekst: 
Waar gaat de tekst over? Wat is de situatie? (wie, wat, waar, wanneer, waarom) 

Over de personages: 
Wie zijn ze? Wat zijn hun belangen? Wat willen ze van elkaar? 

Per zin(-sdeel): 
Wat bedoelt het personage eigenlijk met de tekst? (denktekst, subtekst) 
Wat wil hij/zij bereiken? 

Na het lezen, het analyseren en het interpreteren van de tekst kan de regisseur de toneeltekst gaan ensceneren.

Slide 18 - Tekstslide

Analyseer de volgende tekst:
A: Kom je nou nog?
B: Ja, ik moet dit nog even afmaken.
A: Ik sta hier al een uur te wachten.
B: Ik zei toch dat ik zo kom. En overdrijf niet zo.
A: Hoe bedoel je?
B: Nou, kom we gaan.
A: Nee, zeg nou maar wat je eigenlijk bedoelt!
B: Wil je nou nog gaan of niet?
A: Jij bent echt onmogelijk! Ik ga wel alleen.

Slide 19 - Tekstslide

Zoek een antwoord op de volgende vragen:


Over de personages:
Wie zijn ze? Wat zijn hun belangen? Wat willen ze van elkaar?


Slide 20 - Open vraag

Zoek een antwoord op de volgende vragen:


Per zin(-sdeel):
Wat bedoelt het personage eigenlijk met de tekst? (denktekst/subtekst)
Wat wil hij/zij bereiken?

Slide 21 - Open vraag

Welke twee dingen zet je in bij ensceneren? (2 antwoorden mogelijk)
A
vormgeving
B
tekst
C
mise-en-scène
D
emoties

Slide 22 - Quizvraag

 Dramatiseren
Je hebt niet altijd een tekst nodig om tot een voorstelling te komen. Je kunt ook werken vanuit een thema, een idee of een inspirerende film of foto.
Dit noem je dramatiseren.

DRAMATISEREN =  Het theatraal vormgeven van een verhaal of idee. 

Slide 23 - Tekstslide

Dramatiseren
Hoe werkt dat?  
1) Je hebt een uitgangspunt. (bijvoorbeeld; een verhaal, een thema, een beeld, een muziekstuk, een schilderij, een krantenknipsel, etc.)  

2) Stel jezelf de vraag: WAT wil ik ermee zeggen? Wat wil ik bij het publiek bereiken? Welke boodschap / mening wil ik overbrengen? (de premisse)  

3) Stel jezelf de vraag: HOE ga ik dat doen?  
Daarbij moet je keuzes maken welke theatrale middelen (= spelgegevens, enscenering en materiële vormgevingsmiddelen) je gaat inzetten en op welke manier je die gaat inzetten. 

Slide 24 - Tekstslide

 Improviseren
Improvisatie/ Improviseren = een vorm van dramatisch spel waarbij de spelers het spel beginnen, terwijl 1 of meerdere spelgegevens (W’s) vooraf niet zijn vastgelegd.  
 

Slide 25 - Tekstslide

0

Slide 26 - Video

Improviseren
Bij improvisatie werk je zonder vaste tekst en heb je van tevoren vaak nog geen idee wat je gaat spelen. Er is sprake van improviseren wanneer een toneelstuk niet of niet geheel van tevoren is vastgelegd en al spelende op de spelvoer ontstaat.   
  
De regisseur kan de door improvisatie tot stand gekomen scènes vervolgens vastleggen in een script om de scènes herhaalbaar te maken voor publiek.  
 

Slide 27 - Tekstslide

Dit was de lessonup van hfdst. 1
Zorg ervoor dat je de hele theoriereader ( hoofdstuk 1 t/m 5 incl de daarop volgende begrippenlijst) uit je hoofd leert. 

Deze moet je kennen, maar vooral kunnen toepassen tijdens jullie Centraal Examen.
De begrippenlijst kun je oefenen via een Kahoot die gedeeld wordt op it's learning.

Slide 28 - Tekstslide