H1.1 Woordenschat

Je leert deze week....

Vergelijkingen, metaforen en personificaties herkennen en begrijpen.


1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Je leert deze week....

Vergelijkingen, metaforen en personificaties herkennen en begrijpen.


Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
  • 10 minuten lezen
  • Kort bespreken gemaakte opdrachten 'Lezen' H1.
  • Uitleg over beeldspraak. Woordenschat H1
  • Aan de slag: huiswerk of boekopdracht
  • Les afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Beeldspraak....wat is dat?
beeldspraak - Zelfstandignaamwoord

1. (taalkunde) het uiten van een gedachte of begrip met beelden
♢ Leg uit wat er is en geef ons niet zo'n vage beeldspraak.
2. een troop, een figuurlijke uitdrukking
♢ In die tekst zaten allerlei soorten beeldspraken.
♢ De minister zei dat Nederland "overspoelt" wordt door vreemdelingen is een vorm van beeldspraak want alleen vloeistoffen kunnen spoelen en vreemdelingen zijn geen vloeistof.

Slide 4 - Tekstslide

Vormen van beelspraak

- vergelijking

- metafoor

- personificatie

Slide 5 - Tekstslide

Vergelijking

Bij een vergelijking vergelijk je twee
dingen (object en beeld) met elkaar.

Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld.
vb. zo....als, lijkt wel, is net...








Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden van vergelijkingen

Hij (object) is zo rood als een kreeft (beeld) geworden door de zon.

Hij wordt vergeleken met een kreeft


Jouw kamer(object) lijkt wel een zwijnenstal (beeld).

Jouw kamer wordt vergeleken met een zwijnenstal.

Slide 7 - Tekstslide

Metafoor

Een metafoor lijkt op een vergelijking,
alleen staat het object nu niet meer in de zin, maar alleen het beeld.


Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden metafoor

Wat een zwijnenstal (beeld) is het hier.


Zwijnenstal is het beeld dat gebruikt wordt om aan te geven dat het een grote troep is.

Waar het precies een troep is, staat nu niet in de zin.





Dat
schaap(beeld) heeft zich laten beetnemen.



Dat
schaap staat voor een dom persoon. Wie het precies is, staat niet in de zin.



Slide 9 - Tekstslide

Personificatie

Met een personificatie geef je een
menselijke eigenschap aan
iets dat geen mens is.


Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelden personificatie

Zachtjes fluisteren de bomen haar naam.

Bomen kunnen niet fluisteren, dat is een menselijke eigenschap.


Soms lacht de toekomst je toe.

De toekomst kan niet lachen. Lachen is een menselijke eigenschap.



De
toekomst kan niet lachen, dat is een menselijke eigenschap.




Soms
lacht de toekomst je toe.



De
toekomst kan niet lachen, dat is een menselijke eigenschap.

Slide 11 - Tekstslide

Zelfstudie
  1. Lees de theorie op blz. 24
  2. Begrijp je de theorie? Ga dan aan de slag met opdracht 1
  3. Begrijp je de theorie nog niet helemaal? Stel dan je vragen aan de docent!
  4. Je mag voor opdracht 1 het internet gebruiken om antwoorden op te zoeken.

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag!
Kiezen uit:
Maken hoofdstuk 1 Woordenschat: opdracht 1 en 2 (deel van de weektaak)

Leren: de woorden van de woordenlijst (woordenlijst staat op itslearning)

Lezen

Werken aan je boekopdracht

Slide 13 - Tekstslide

Je leert deze week....

Vergelijkingen, metaforen en personificaties herkennen en begrijpen.


Slide 14 - Tekstslide

Tot volgende week!
  • Zijn er nog vragen? 

Slide 15 - Tekstslide