Werkwoorden -er -re -ir Prés +PC

Frans
Ik kan de présent en de passé composé gebruiken 
-er werkwoorden
-re werkwoorden
-ir werkwoorden

Maak notities:=)
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Frans
Ik kan de présent en de passé composé gebruiken 
-er werkwoorden
-re werkwoorden
-ir werkwoorden

Maak notities:=)

Slide 1 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden: présent
In het Frans zijn er 3 soorten werkwoorden:
-er werkwoorden
-re werkwoorden
-ir werkwoorden
stam en de juiste uitgang erachter
Stam = -er/-re/-ir eraf halen

Slide 2 - Tekstslide

-er werkwoorden
je -e              nous -ons
tu -es                vous -ez
il/elle -e             ils/elles -ent
on -e                                  

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

-re werkwoorden
je  -s                 nous  -ons
tu  -s                  vous  -ez
il/elle  -        ils/elles  -ent
on   -                                  

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

-ir werkwoorden
je  -is       nous  -issons
tu  -is       vous  -issez
il/elle  -it        ils/elles  -issent
        on  -it                                       

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

je (demander)
A
je demand
B
je demande
C
je demands
D
je demandes

Slide 9 - Quizvraag

tu (punir)
A
tu punissons
B
tu punit
C
tu punis
D
tu punez

Slide 10 - Quizvraag

il (entendre)
A
il entendre
B
il entendez
C
il entendons
D
il entend

Slide 11 - Quizvraag

on (choisir)
A
on choisis
B
on choisi
C
on choisit
D
on choises

Slide 12 - Quizvraag

nous (parler)
A
nous parle
B
nous parlons
C
nous parles
D
nous parlez

Slide 13 - Quizvraag

vous (perdre)
A
vous perdre
B
vous perdez
C
vous perdrez
D
vous perdons

Slide 14 - Quizvraag

elles (chanter)
A
elles chantes
B
elles chanten
C
elles chante
D
elles chantent

Slide 15 - Quizvraag

le passé composé (vtt):
  • speelt zich af in de verleden tijd 
  • bestaat uit 2 werkwoorden: 
  • 1. hulpwerkwoord (avoir of être)
  • 2. voltooid deelwoord,     regels:
  • stam + é (bij ww eindigend op -er)
  • stam + u (bij ww eindigend op -re)
  • stam + i (bij ww eindigend op -ir)

Slide 16 - Tekstslide

Wat is goed?
A
elles ont parlent
B
elles ont parlé

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Zet in de passé composé:
Nous (travailler=werken)

Slide 19 - Open vraag

Mettez au passé composé:
ils (choisir=kiezen)

Slide 20 - Open vraag

Mettez au passé composé:
on (vendre=verkopen)

Slide 21 - Open vraag

Zet in de passé composé:
Nous (travailler=werken)

Slide 22 - Open vraag

Maak 6 Franse zinnen in de passé composé: 2 met een ww op -er, 2 met -re en 2 met -ir.

Slide 23 - Open vraag

Questions?

Slide 24 - Tekstslide