Haarlem B1 1 december



De woorden van hoofdstuk 9 taak 1
en herhaling scheidbare werkwoorden
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les



De woorden van hoofdstuk 9 taak 1
en herhaling scheidbare werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Onze minister president liegt regelmatig. Dat vind ik ..........................!
A
opinie
B
schandalig
C
zakelijk
D
brullen

Slide 2 - Quizvraag

De vorige keer was de taart helemaal mislukt. Vandaag doe ik nog een .............................
A
zonde
B
mogelijkheid
C
redden
D
poging

Slide 3 - Quizvraag

De ambulance rijdt met grote ........................... naar het ziekenhuis.
A
snelheid
B
redden
C
omstandigheid
D
sensatie

Slide 4 - Quizvraag

Het nieuws in de krant en op tv moet ...................... en betrouwbaar zijn.
A
zonde
B
sensatie
C
prooi
D
objectief

Slide 5 - Quizvraag

De leeuw ...................... de bewaker ...................... en zet zijn .................... in het gezicht van de arme man.
A
klauw, valt, aan
B
valt, aan, klauw
C
aan, valt, klauw
D
klauwt, aan, vallen

Slide 6 - Quizvraag

Op de ..................... van alle kranten staat bijna alleen nog maar nieuws over het WK.
A
opinie
B
voorpagina's
C
journaal
D
sensationeel

Slide 7 - Quizvraag

De kat was niet meer te ..................... nadat hij was overreden door de auto.
A
redden
B
ontsnappen
C
grommen
D
doden

Slide 8 - Quizvraag

Het nieuwe restaurant in Haarlem heeft een ...................... kaart.
A
uitbreiden
B
uitgebreide
C
gebreide uit
D
uitgebreid

Slide 9 - Quizvraag

Er wordt zeer veel voedsel verspild. Dat is toch .....................!
A
uitstekend
B
zakelijk
C
zonde
D
prooi

Slide 10 - Quizvraag

Helaas wegen ...................... motieven altijd zwaarder dan mensenrechten.
A
uitstekende
B
omstandigheden
C
economische
D
asiel

Slide 11 - Quizvraag




herhaling scheidbare werkwoorden

Slide 12 - Tekstslide

Zet deze zin in de voltooide tijd:
Mijn moeder past nooit op.

Slide 13 - Open vraag

Zet deze zin in de verleden tijd:
Sinterklaas brengt pakjes mee.

Slide 14 - Open vraag

Herschrijf de zin met het werkwoord "moeten"
Richard ruimt zijn kamer op.

Slide 15 - Open vraag

Zet deze zin in de voltooide tijd.
De criminelen vallen de vrouw aan.

Slide 16 - Open vraag

Zet deze zin in de passieve vorm:
Rini wast de glazen af.

Slide 17 - Open vraag

Zet deze zin in de gebiedende wijs.
Jij belt je moeder op.

Slide 18 - Open vraag

Zet deze zin in de verleden tijd.
Het huis brand volledig uit.

Slide 19 - Open vraag

De kleine kinderen doen mee.
Herschrijf deze zin met het werkwoord "willen".

Slide 20 - Open vraag