26. Thema 4, week 3 Les 12 tegenwoordig deelwoord

Wat is de tegenwoordige tijd van kleden. Hij ...
1 / 22
volgende
Slide 1: Open vraag
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Wat is de tegenwoordige tijd van kleden. Hij ...

Slide 1 - Open vraag

(hangen)
....... jij de slingers vast op?

Slide 2 - Open vraag

(braden)
Mijn moeder ..... het vlees.

Slide 3 - Open vraag

Wat is de tegenwoordige tijd?
vebranden - Hij ...

Slide 4 - Open vraag

Werkwoorden vervoegen
tegenwoordige tijd
&
verleden tijd 
&
voltooid deelwoord
&
bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord

Slide 5 - Tekstslide

tegenwoordige tijd        
ik-vorm   verbrand
hij-vorm  verbrandt
wij-vorm verbranden



voltooid deelwoord
Ik ben verbrand



verleden tijd
ik verbrandde
hij verbrandde
wij verbrandden


bijvoeglijk voltooid deelwoord
De verbrande man

Slide 6 - Tekstslide

Weet jij nog wat het infinitief is?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

LESDOEL
Ik kan het tegenwoordig deelwoord correct spellen.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

NIEUW!!!!!

Het tegenwoordig deelwoord geeft aan hoe iets gedaan wordt.

Je schrijft achter het hele werkwoord een -d of -de

Slide 11 - Tekstslide

Wat is ons lesdoel?

Slide 12 - Open vraag

Werkwoord: fluiten
fluitend
Ik fiets fluitend naar mijn werk
Al fluitend fietste ik naar mijn werk.
Het tegenwoordig deelwoord geeft aan
hoe iets gedaan wordt.


 Je kunt vaak zinnen maken die beginnen met het woordje al.


Slide 13 - Tekstslide


Slide 14 - Open vraag


Slide 15 - Open vraag

Wat is het tegenwoordig deelwoord van
DENKEN

Slide 16 - Open vraag

Wat is het tegenwoordig deelwoord van
LOPEN

Slide 17 - Open vraag

Wat is het tegenwoordig deelwoord van
RIJDEN

Slide 18 - Open vraag

Maak een zin met het tegenwoordig deelwoord van
LIGGEN

Slide 19 - Open vraag

werkwoord: zeuren
De kinderen vroegen ........... om een ijsje.

Slide 20 - Open vraag

werkwoord: springen
De kangoeroe komt ........... naar het hek.

Slide 21 - Open vraag

werkwoord: jammeren
De peuter ging ........... naar bed.

Slide 22 - Open vraag