Thema 7, week 1 Dictee 3 werkwoorden

Werkwoorden vervoegen
tegenwoordige tijd & verleden tijd 
&
voltooid deelwoord
&
bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
&
tegenwoordig deelwoord
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpellingBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden vervoegen
tegenwoordige tijd & verleden tijd 
&
voltooid deelwoord
&
bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord
&
tegenwoordig deelwoord

Slide 1 - Tekstslide

tegenwoordige tijd        
ik-vorm   klap
hij-vorm  klapt
wij-vorm klappen



tegenwoordig deelwoord
Al klappend liep de man over straat.



verleden tijd
ik/hij klapte

wij klappen

voltooid deelwoord
Ik heb geklapt
bijvoeglijk voltooid deelwoord
De geklapte handen

Slide 2 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd?
vebranden - Hij ...

Slide 3 - Open vraag

Snel .... de kinderen zich aan
(kleden, verleden tijd)

Slide 4 - Open vraag

Verleden Tijd
Ik ........ het goede antwoord.
(raden)

Slide 5 - Open vraag

Wat is de tegenwoordige tijd?
vebranden - Hij ...

Slide 6 - Open vraag

hij bad
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 7 - Quizvraag

Zet in de verleden tijd.
Wat gebeurt er met de klank?
SLAPEN
A
de klank verandert
B
de klank blijft gelijk

Slide 8 - Quizvraag

Voltooid deelwoord:

halen

Slide 9 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van reizen?

Slide 10 - Open vraag

Wat is de verleden tijd tijd?
vebranden - Hij ...

Slide 11 - Open vraag

Snel .... de kinderen zich aan
(kleden, verleden tijd)

Slide 12 - Open vraag

Verleden Tijd
Ik ........ het goede antwoord.
(raden)

Slide 13 - Open vraag

Wat is de tegenwoordige tijd?
vebranden - Hij ...

Slide 14 - Open vraag

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Bijwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 15 - Quizvraag

Lesdoel

Ik kan het bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoorden correct spellen.

Slide 16 - Tekstslide

Gebruik je een volooid deelwoord bijvoeglijk, dan komt er vaak een -e- achter het voltooid deelwoord.

Slide 17 - Tekstslide

Wanneer het voltooid deelwoord op –en eindigt, dan schrijf je het als bijvoeglijk naamwoord hetzelfde.

Slide 18 - Tekstslide

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.


WERKWOORD: VERBRANDEN
De ............ hand.

Slide 19 - Open vraag

Vul het bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord in.


WERKWOORD: WINNEN
De ............ wedstrijd.

Slide 20 - Open vraag

LESDOEL
Ik kan het tegenwoordig deelwoord correct spellen.

Slide 21 - Tekstslide


Het tegenwoordig deelwoord geeft aan hoe iets gedaan wordt.

Je schrijft achter het hele werkwoord een -d.

Slide 22 - Tekstslide

Wat is het tegenwoordig deelwoord van
DENKEN

Slide 23 - Open vraag

Wat is het tegenwoordig deelwoord van
LOPEN

Slide 24 - Open vraag

Wat is het tegenwoordig deelwoord van
RIJDEN

Slide 25 - Open vraag

lesdoel

Ik kan samengestelde werkwoorden herkennen en de samengestelde werkwoorden juist schrijven.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

VUL DE GOED VORM VAN HET WERKWOORD IN:

werkwoord: doorbreken
De zanger ....... ........ in Amerika.
A
doorbreekt
B
breekt door

Slide 29 - Quizvraag

werkwoord: voorkomen
In Europa ....... nog wilde dieren ..... .

Slide 30 - Open vraag

aan het werk
 Thema 7, week 1 Dictee 3

Lees goed en denk goed na.
Denk aan alle regels.

Slide 31 - Tekstslide