4tl 150520

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning voor vandaag
- Woorden en zinnen oefenen (quizlet)
- Tags
- Who/Which
- Some/Any

Slide 2 - Tekstslide

Se Unit 3
A/B/C/D woorden Unit 3
E = onregelmatige werkwoorden
F = shall/will/won't
G = short answers
H = to be going to
I = some/any
J = who/which/that
K = tags
L = zinnen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Grammar: question tags
  • korte vragen aan het einde van de zin
  • in het Nederlands te vertalen met "hè?" of "toch?"
  • vaste plaats: aan het einde van de zin
  • is de zin bevestigend - er staat dus GEEN 'not' in de zin? Dan  gebruik je in de question tag WEL 'not'The weather is nice, isn't it?
  • is de zin ontkennend - er staat dus WEL 'not' in de zin? Dan gebruik je in de question tag GEEN 'not'It isn't raining, is it?
  • Welk werkwoord je in de question tag moet gebruiken, is afhankelijk van het werkwoord in de hoofdzin. 

Slide 5 - Tekstslide

Grammar: question tags
  • Staat er een hulpwerkwoord in de hoofdzin, dan gebruik je dat ook in de question tag.
  • Hulpwerkwoorden: can/could, will/would, shall/should, to do, to have, ...
  • You can keep a secret, can't you?
  • He wouldn't hurt her, would he?
  • The President of the USA should set a good example, shouldn't he?
  • Tom didn't hurt her, did he?
  • We've got a break coming up, haven't we?

Slide 6 - Tekstslide

Grammar: question tags
  • Staat er een vorm van to be (am/is/are, was/were) in de hoofdzin, dan gebruik je dat ook in de question tag
  • You are Emma's cousin, aren't you?
  • Evan isn't home, is he?
  • My grandparents are the best, aren't they?
  • I wasn't too late, was I?
  • Our neighbours were on holiday, weren't they?

Slide 7 - Tekstslide

Grammar: question tags
  • Staat er een hoofdwerkwoord in de zin, dan gebruik je in de question tag een vorm van 'to do'.
  • Peter helped his grandma through that hard time, didn't he?
  • Emma always rides her bike to school, doesn't she?
  • Ellen never rides her bike to school, does she?
  • They like to go to the football field, don't they?
  • You never get mad, do you?

Slide 8 - Tekstslide

Your turn:
He's been to Texas,

Slide 9 - Open vraag

We weren't wrong,

Slide 10 - Open vraag

He didn't go,

Slide 11 - Open vraag

Dogs like meat,

Slide 12 - Open vraag

There are some apples left,

Slide 13 - Open vraag

It didn't rain last night,

Slide 14 - Open vraag

Harry sings in the bathroom,

Slide 15 - Open vraag

He wasn't looking at me,

Slide 16 - Open vraag

They got married last year,

Slide 17 - Open vraag

I think he's from India,

Slide 18 - Open vraag

It's a lovely day,

Slide 19 - Open vraag

You saw George yesterday,

Slide 20 - Open vraag

Future: will
Bij verwachtingen, voorspellingen en spontane beslissingen gebruik je will of won't (will not). Het gaat hier dus om de meest "vage" omstandigheden.
  • Mind you, it'll rain this weekend
  • Look at the weather, it's so nice, I will do my homework in the garden.
  • I'll stay home today, going to the shops with my mom won't be much fun now that half of them are closed.
  • He won't let you down, you'll see.

Slide 21 - Tekstslide

will / won't / shall / shan't + w.w.
Gebruik: - aanbieding
               - aankondiging
               - belofte
               - besluit (spontaan)
               - voorspelling (geen bewijs)
Vorm: will = bevestigend / won't = ontkennend
           shall > bij vragen met I en we

will/won't/shall worden altijd gevolgd door het hele werkwoord
           

Slide 22 - Tekstslide

What time shall / will we meet?
A
Shall
B
Will

Slide 23 - Quizvraag

(Shall / will) I buy the tickets?
A
Shall
B
will

Slide 24 - Quizvraag

I ..... do the dishes
A
shall
B
will
C
shall & will

Slide 25 - Quizvraag

......... help him?
A
Shall you
B
Will you

Slide 26 - Quizvraag

Kies uit will of shall:
... you cook dinner tonight?
A
will
B
shall

Slide 27 - Quizvraag

Kies uit will of shall:
What ........... you do when you are in London?
A
will
B
shall

Slide 28 - Quizvraag

CHOOSE: will / shall
I don't think they ______ spend their holidays by the sea again.
A
will
B
shall

Slide 29 - Quizvraag

WHO
gebruik je bij...
A
dingen
B
dieren
C
personen
D
iedereen

Slide 30 - Quizvraag

Who Which That
- I play tennis with Bart.
- Bart lives in Amsterdam
--> I play tennis with Bart, who lives in Amsterdam.

- I play tennis with Bart.
- Tennis is my favourite sport.
--> I play tennis, which is my favourite sport, with Bart.

Slide 31 - Tekstslide

The monkey, .... was very young, has eaten two bananas.
A
who / that
B
who
C
which / that
D
which

Slide 32 - Quizvraag

Wanneer gebruik je geen that:
Je kunt alleen that gebruiken als er geen komma voor who/which in de zin staat.

The monkey, that was very young, has eaten two bananas. 

Slide 33 - Tekstslide

The film, ... lasted for three hours, was boring.
A
who
B
which
C
who/that
D
which/that

Slide 34 - Quizvraag

Is he the man ... found your wallet?
A
who/which
B
which/that
C
who/that
D
which

Slide 35 - Quizvraag

Beide correct
Is he the man that found your wallet?
Is he the man who found your wallet?

Slide 36 - Tekstslide

He is the man .... I loved
A
who
B
which
C
that
D
-

Slide 37 - Quizvraag


Op de volgende slide staan voorbeeldzinnen met some / any. Kun je de regel vinden wanneer je welke gebruikt? Ze betekenen allebei hetzelfde: wat, een aantal.

Slide 38 - Tekstslide



1. There are some really bright kids in this class.
2. Is there any coffee left?
3. There aren’t any trick questions in the test
4. I’ve seen some episodes of this series, but not all of them.
5. I’d like some crisps. Are there any left or did you eat them all?
6. I’m hungry, I haven’t had any lunch.  
7. You don’t have to be afraid, there aren’t any scary clowns in the film.
8. My parents don’t let me play any 18- plus games.
9. Somebody has eaten all the chocolate! Was it you?
10. No, I haven’t eaten any of it!

Slide 39 - Tekstslide

Wat is de regel?

Slide 40 - Open vraag

Hieronder staan twee zinnen die zich NIET aan deze regel houden. 
Waarom denk je dat dat is? 

1. I've baked cake. Would you like some? 
2. Can I have some of those crisps you've  bought? 

Slide 41 - Tekstslide

Je gebruikt hier "some" in een vraag omdat......

Slide 42 - Open vraag

Slide 43 - Tekstslide

De regels gelden ook voor alle andere woorden met some en any: 

Someone / anyone                    Iemand 
Somebody / anybody               Iemand 
Somewhere / anywhere          Ergens 
Something / anything             Iets 
Somehow / anyhow                  Hoe dan ook 
Sometime / any time                Ooit 

LET OP: in ontkenningen vertaal je anything, anyone etc. in het Nederlands met niets, niemand etc. 

Slide 44 - Tekstslide

Have you seen my bag?
- No, I haven't seen it ............
A
any
B
some
C
anywhere
D
somewhere

Slide 45 - Quizvraag

There's still ................. cake left in the fridge.
A
some
B
any
C
someone
D
anybody

Slide 46 - Quizvraag

We will have to find a solution to this problem ....
A
somebody
B
anybody
C
somehow
D
anywhere

Slide 47 - Quizvraag

Is there ...... who can help you with this?
A
someone
B
anyone
C
anyhow
D
somebody

Slide 48 - Quizvraag

Any questions?!?

Slide 49 - Tekstslide

Good luck studying for your exam 

Slide 50 - Tekstslide