grammatica voorbereiding SO 1 maart

1 / 26
volgende
Slide 1: Video
EngelsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

tellen tot 100
getallen lezen in het boek.
Wat valt je op. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

bespreken wat er gebeurt als je in het Engels telt tot 100.
kladblaadje:
-getallen opschrijven tot 10
-tientallen opschrijven
- tientallen + eenheden in het Engels 

Slide 4 - Tekstslide

twenty-four =
A
24
B
42

Slide 5 - Quizvraag

sixty-seven =
A
76
B
67

Slide 6 - Quizvraag

ninety-eight =
A
89
B
98

Slide 7 - Quizvraag

thirty-two =
A
32
B
23

Slide 8 - Quizvraag

one hundred and eight=
A
108
B
801

Slide 9 - Quizvraag

Nederlands: het is negenenzeventig euro vijfennegentig

Slide 10 - Tekstslide

Engels: it's one pound fifty

Slide 11 - Tekstslide

Schrijven van de  rijtjes  hebben en zijn
ik
heb
ik
ben
jij
hebt
ji
bent
hij / zij / het
heeft
hij / zij / het
is
wij
hebben
wij
zijn
jullie
hebben
jullie
zijn
zij
hebben
zij
zijn

Slide 12 - Tekstslide

Nu gaan wij de rijtjes opschrijven in het Engels

Slide 13 - Tekstslide

boek erbij
Kijk goed: wat gebeurt er als je het rijtje van HEBBEN als vraag gebruikt.

Slide 14 - Tekstslide

goed of fout:

Am you happy?
A
goed
B
fout

Slide 15 - Quizvraag

goed of fout:

Are you happy?
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quizvraag

goed of fout:

Is we happy?
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quizvraag

goed of fout:

Are they happy?
A
goed
B
fout

Slide 18 - Quizvraag

present continuous
In het Nederlands zeg je: 
-ik ben bezig met....
-aan de gang zijn...
In het Engels gebruik je een vorm van het werkwoord ARE + een werkwoord met ING 

Slide 19 - Tekstslide

present continuous
rijtjes overschrijven

Slide 20 - Tekstslide

goed of fout:

I am wearing a sweater.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quizvraag

goed of fout:

You are wear a sweater.
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quizvraag

goed of fout:

He are wearing a sweater.
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quizvraag

goed of fout:

He is wear a sweater.
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

goed of fout:

She is wearing a sweater.
A
goed
B
fout

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Link