willen tt tt vraag
ik wil wil ik?
jij/u wilt wil jij/wilt u?
hij/zij/het wil wil hij/zij/het?
wij willen willen wij?
jullie willen willen jullie?
zij willen willen zij?
willen vt vt vraag
ik wilde wilde ik?
jij/u wilde wilde jij/u?
hij/zij/het wilde wilde hij....
wij wilden wilden wij?
jullie wilden wilden jullie?
zij wilden wilden zij?