2324 V42 (6.12.23)

Willkommen! Mittwoch 6.12.23
Donnerstag, 23.110.22
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Willkommen! Mittwoch 6.12.23
Donnerstag, 23.110.22

Slide 1 - Tekstslide

Lernziel
Ik vervoeg foutloos het Duitse zwakke werkwoord in de o.t.t. en de o.v.t.

Slide 2 - Tekstslide

Schwache Verben
Zwakke werkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

De vervoeging - tegenwoordige tijd
Hoe zat het ook al weer met de vervoeging van de zwakke werkwoorden?


Slide 4 - Tekstslide

Vervoeging "normaal" zwak werkwoord
ezelsbruggetje: 
feesttenten -> (fe) e I st I t I en I t I en

Slide 5 - Tekstslide

Zwak werkwoord met stam op -d of -t

Slide 6 - Tekstslide

Zwak werkwoord met stam op -s, -z of -ß

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden op zelfde manier als zwakke werkwoorden met stam op -d en -t
Op dezelfde manier:
öffnen (openen), zeichnen (tekenen), rechnen (rekenen), regnen (regenen), atmen (ademen), begegnen (ontmoeten)

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Even oefenen...

Slide 10 - Tekstslide

Draußen (regnen) es.
A
regnt
B
regent
C
regnet
D
regnest

Slide 11 - Quizvraag

Das Flugzeug (landen) auf der Wiese.
A
land
B
landt
C
landet
D
landest

Slide 12 - Quizvraag

Da (befassen) man sich mit Hausaufgaben...
A
befasst
B
befasset
C
befasse
D
befassen

Slide 13 - Quizvraag

Du (rechnen) immer mit dem Taschenrechner.
A
rechst
B
rechnst
C
rechnet
D
rechnest

Slide 14 - Quizvraag

Er (begegnen) morgen seiner Mutter.
A
begegt
B
begegnet
C
begegnest
D
begegent

Slide 15 - Quizvraag

Ihr (parken) zuerst das Auto.
A
parkt
B
parket
C
parkiert
D
parkst

Slide 16 - Quizvraag

Aus Langeweile (zeichnen) Petra ein Bild.
A
zeichnt
B
zeichnen
C
zeichent
D
zeichnet

Slide 17 - Quizvraag

Du (übersetzen) einen Text ins Deutsche.
A
übersetzt
B
übersetzst
C
übersetzet
D
übersetzest

Slide 18 - Quizvraag

Er (warten) auf Whatsapp-Nachrichten.
A
warte
B
wartt
C
wartet
D
wart

Slide 19 - Quizvraag

De vervoeging - verleden tijd
Hoe zat het ook al weer met de vervoeging van de zwakke werkwoorden?


Slide 20 - Tekstslide

ich
du 
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
Haben (Präteritum)
ich
hat
te
du
hat
test
er/sie/es
hat
te
wir
hat
ten
ihr
hat
tet
sie/Sie
hat
ten

Slide 21 - Tekstslide

ich
du 
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
Schwache Verben (Präteritum)
ich
hat
te
du
hat
test
er/sie/es
hat
te
wir
hat
ten
ihr
hat
tet
sie/Sie
hat
ten
ich
wohn
te
du
wohn
test
er/sie/es
wohn
te
wir
wohn
ten
ihr
wohn
tet
sie/Sie
wohn
ten

Slide 22 - Tekstslide

Vervoeging zwak werkwoord in de verleden tijd

Slide 23 - Tekstslide

Vervoeging zwak werkwoord in de verleden tijd

Slide 24 - Tekstslide

Vervoeging zwak werkwoord in de verleden tijd

Slide 25 - Tekstslide

Vervoeging zwak werkwoord in de verleden tijd

Slide 26 - Tekstslide

Even oefenen... alles in de verleden tijd dus!!!

Slide 27 - Tekstslide

Gestern ... es den ganzen Tag
A
regnet
B
regnetet
C
regnete

Slide 28 - Quizvraag

Warum ... du meine E-Mails vorige Woche nicht?
A
beantwortest
B
beantwortet
C
beantwortetet
D
beantwortetest

Slide 29 - Quizvraag

Vor einem Jahr ... mein Bruder noch in Hamburg.
A
arbeitet
B
arbeitete
C
arbeitet
D
arbeitetet

Slide 30 - Quizvraag

... ihr auf mich nach der Schule? Das habe ich nicht gewußt.
A
Wartet
B
Wartest
C
Wartetet

Slide 31 - Quizvraag

Patrick ... sehr leise. Hast du ihn verstanden?
A
redet
B
redete
C
redest

Slide 32 - Quizvraag

Letzte Woche ... ich ihm im Supermarkt.
A
begegne
B
begegnete
C
begegnetet

Slide 33 - Quizvraag

Als ich zu spät kam, ... der Lehrer mir die Tür.
A
öffnet
B
öffnete
C
öffnen

Slide 34 - Quizvraag

In der Kunststunde ... wir in der vorigen Stunde ein Stilleben.
A
zeichnen
B
zeichneten
C
zeichnetet

Slide 35 - Quizvraag

Wie ... ihr früher, ob dieses System funktioniert?
A
testen
B
testetet
C
testet

Slide 36 - Quizvraag

Der Kunde ... sich erst nach einer Stunde, nachdem das Geschäft schon zu war.
A
meldet
B
meldete
C
melde

Slide 37 - Quizvraag

Ik vervoeg foutloos het Duitse zwakke werkwoord on de o.t.t. en de o.v.t.
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll

Hausaufgabe
Lerne: Vokabeln Kapitel 2, Lektion 2
Lerne: Grammtik Paragraf 2, 6 und 7

Slide 39 - Tekstslide