Kapitel 1.1: Zwakke werkwoorden o.t.t. en o.v.t.

Schwache Verben
Zwakke werkwoorden
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Schwache Verben
Zwakke werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

3 soorten zwakke werkwoorden
1. "Normale" werkwoorden (wohnen)
2. Zwakke werkwoorden met stam op -d of -t (reden)
3. Zwakke werkwoorden met stam op -s of -ß (heißen)

Slide 2 - Tekstslide

De vervoeging - tegenwoordige tijd
Hoe zat het ook al weer met de vervoeging van de zwakke werkwoorden?

Bekijk de volgende dia's goed.

Slide 3 - Tekstslide

Vervoeging "normaal" zwak werkwoord
ezelsbruggetje: 
feesttenten -> (fe) e I st I t I en I t I en

Slide 4 - Tekstslide

Zwak werkwoord met stam op -d of -t

Slide 5 - Tekstslide

Zwak werkwoord met stam op -s of -ß

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden op zelfde manier als zwakke werkwoorden met stam op -d en -t
Op dezelfde manier:
öffnen (openen), zeichnen (tekenen), rechnen (rekenen), regnen (regenen), atmen (ademen), begegnen (ontmoeten)

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Even oefenen...

Slide 9 - Tekstslide

Draußen (regnen) es.
A
regnt
B
regent
C
regnet
D
regnest

Slide 10 - Quizvraag

Das Flugzeug (landen) auf der Wiese.
A
land
B
landt
C
landet
D
landest

Slide 11 - Quizvraag

Da (befassen) man sich mit Hausaufgaben...
A
befasst
B
befasset
C
befasse
D
befassen

Slide 12 - Quizvraag

Du (rechnen) immer mit dem Taschenrechner.
A
rechst
B
rechnst
C
rechnet
D
rechnest

Slide 13 - Quizvraag

Er (begegnen) morgen seiner Mutter.
A
begegt
B
begegnet
C
begegnest
D
begegent

Slide 14 - Quizvraag

Ihr (parken) zuerst das Auto.
A
parkt
B
parket
C
parkiert
D
parkst

Slide 15 - Quizvraag

Aus Langeweile (zeichnen) man ein Bild.
A
zeichnt
B
zeichnen
C
zeichent
D
zeichnet

Slide 16 - Quizvraag

Du (übersetzen) einen Text ins Deutsche.
A
übersetzt
B
übersetzst
C
übersetzet
D
übersetzest

Slide 17 - Quizvraag

Er (warten) auf Whatsapp-Nachrichten.
A
warte
B
wartt
C
wartet
D
wart

Slide 18 - Quizvraag

De vervoeging - verleden tijd
Hoe zat het ook al weer met de vervoeging van de zwakke werkwoorden?

Bekijk de volgende dia's goed.

Slide 19 - Tekstslide

Vervoeging zwak werkwoord in de verleden tijd

Slide 20 - Tekstslide

Vervoeging zwak werkwoord in de verleden tijd

Slide 21 - Tekstslide

Vervoeging zwak werkwoord in de verleden tijd

Slide 22 - Tekstslide

Vervoeging zwak werkwoord in de verleden tijd

Slide 23 - Tekstslide

Nog niet helemaal duidelijk?

Slide 24 - Tekstslide

Even oefenen...

Slide 25 - Tekstslide

Gestern ... es den ganzen Tag
A
regnet
B
regnetet
C
regnete

Slide 26 - Quizvraag

Warum ... du meine E-Mails nicht?
A
beantwortetest
B
beantwortet
C
beantwortetet

Slide 27 - Quizvraag

Vor einem Jahr ... mein Bruder noch in Hamburg.
A
arbeitet
B
arbeitete
C
arbeitet

Slide 28 - Quizvraag

Ich ..... gestern auf euch.
A
Wartet
B
Wartete
C
Wartetet

Slide 29 - Quizvraag

Patrick ... sehr leise. Hast du ihn verstanden?
A
redet
B
redete
C
redest

Slide 30 - Quizvraag

Letzte Woche ... ich ihm im Supermarkt.
A
begegne
B
begegnete
C
begegnetet

Slide 31 - Quizvraag

Als ich zu spät kam, ... der Lehrer mir die Tür.
A
öffnet
B
öffnete
C
öffnen

Slide 32 - Quizvraag

In der Kunststunde ... wir gestern ein Stilleben.
A
zeichnen
B
zeichneten
C
zeichnetet

Slide 33 - Quizvraag

Wie ... ihr, ob dieses System funktioniert?
A
testen
B
testetet
C
testet

Slide 34 - Quizvraag

Der Kunde ... sich erst nach einer Stunde.
A
meldet
B
meldete
C
melde

Slide 35 - Quizvraag

Heb je nog meer uitleg nodig van de docent?
A
Ja
B
Nee

Slide 36 - Quizvraag