GMK P2.2 Les 6 - Bloedverdunners

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeneesmiddelkennisMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wordt bij een hersenbloeding een bloedverdunner gebruikt?
A
Ja
B
Nee

Slide 2 - Quizvraag

Welke aandoening wordt niet veroorzaakt door trombose?
A
Beroerte
B
Hartinfarct
C
Hartfalen
D
Longembolie

Slide 3 - Quizvraag

Wat is GEEN kenmerk van bloedverdunners?
A
Anticoagulantia
B
Bloedingen als bijwerking
C
Versterken elkaars effect
D
Werken allemaal op dezelfde manier

Slide 4 - Quizvraag

1) Bij clopidogrel moeten risicogroepen een maagbeschermer
2) acetylsalicylzuur 80mg = carbasalaatcalcium 100mg
A
Beide waar
B
1 is waar; 2 niet waar
C
1 is niet waar; 2 is waar
D
Beide niet waar

Slide 5 - Quizvraag

1) Vitamine K is een bloedverdunner
2) Anticoagulantia zijn bloedplaatjesremmers
A
Beide waar
B
1 is waar; 2 niet waar
C
1 is niet waar; 2 is waar
D
Beide niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Welk middel gaat via de trombosedienst?
A
Acetylsalicylzuur
B
Acenocoumarol
C
Ascal
D
Prasugrel

Slide 7 - Quizvraag

Onder welke groep valt Apixaban (Eliquis)?
A
Bloedplaatjes-aggregatieremmers
B
cumarines
C
DOAC
D
heparines

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het voordeel van DOAC's ten op zichte van cumarines (acenocoumarol)?
A
Betere therapietrouw
B
Geeft minder bloedingen
C
Niet via injectie
D
Vaste dosering, hoeft niet via trombosedienst

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een kenmerk van heparines, (bijv. fraxiparine)?
A
Dosering via trombosedienst
B
Oraal innemen
C
Levenslang gebruiken
D
Vaak tijdelijke gebruikt, bijv rondom operaties

Slide 10 - Quizvraag

wat is de betekenis van bloedplaatjesaggregatie

Slide 11 - Open vraag