Geluid herhaling 2

H8 Geluid: frequentie en toon
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H8 Geluid: frequentie en toon

Slide 1 - Tekstslide

Wat kun je zeggen over trillingstijd en toonhoogte?

Slide 2 - Woordweb

Wat is geluid?
A
Golven van lucht
B
Verschil in luchtdruk
C
Dat weten we niet
D
Speciale deeltjes in de lucht

Slide 3 - Quizvraag

Alles wat geluid maakt, noem je een geluidsbron
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Wat moet je weten?
  • Hoe hoge of lage tonen door snaren ontstaan en wat hoge en lage tonen zijn (frequentie)
  • Wat een oscilloscoop is
  • Hoe je de trillingstijd en frequentie berekend

Slide 5 - Tekstslide

SNAARINSTRUMENTEN

Slide 6 - Tekstslide

Hoe maakt een snaarinstrument geluid?
A
Door de klankkast
B
Door een snaar aan te slaan
C
Door de snaren aan te spannen

Slide 7 - Quizvraag

Snaarinstrumenten
In allerlei muziekinstrumenten worden snaren gebruikt. 

Een gitaar heeft zes snaren
Een piano heeft er meer dan tweehonderd. Als je zo'n snaar in trilling brengt, geeft hij een toon: een geluid met een bepaalde toonhoogte

Slide 8 - Tekstslide

Welk van onderstaande beweringen klopt?
A
De dikke snaar geeft een hoge toon
B
De dikke snaar geeft een lage toon
C
De dikke snaar geeft minder toon
D
De dikke snaar is luider

Slide 9 - Quizvraag

Je spant een snaar strakker aan, wat gebeurt er?
A
De toon wordt hoger
B
De toon wordt lager
C
De toon wordt zachter
D
De toon wordt luider

Slide 10 - Quizvraag

Je hebt een lange en een korte snaar
A
Ze geven geen toon
B
Ze geven dezelfde toon
C
De lange snaar geeft een hogere toon
D
De lange snaar geeft een lagere toon

Slide 11 - Quizvraag

Snaren en toonhoogte
De hoogte van de toon hangt af van drie dingen.
  • Hoe dikker de snaar, hoe lager de toon
  • Hoe langer de snaar, hoe lager de toon
  • Hoe lager de spanning, hoe lager de toon

Slide 12 - Tekstslide

Frequentie
Het aantal trillingen per seconde = de frequentie van de trilling. De frequentie wordt gemeten in hertz (Hz). 
Hoe hoger de frequentie, hoe hoger de toon die je hoort. 

Slide 13 - Tekstslide

Als een toon hoog klinkt dan is de frequentie...?
A
laag
B
hoog
C
gemiddeld

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de eenheid van frequentie?
A
hertz
B
bohr
C
dB
D
frente

Slide 15 - Quizvraag

In de afbeelding zie je een
A
Decibelmeter
B
Amplituder
C
Oscilloscoop
D
Trillingstijdmeter

Slide 16 - Quizvraag

Oscilloscoop
Met een oscilloscoop maak je trillingen zichtbaar. De microfoon 'vertaalt' de geluidstrillingen in elektrische trillingen. De oscilloscoop geeft deze trillingen vervolgens op het scherm weer.

Slide 17 - Tekstslide

Geef de som voor het berekenen van de trillingstijd.
trillingstijd in Hz
Keer (x)
Gedeeld door (:)
Aantal trillingen
Tijd in seconde
Is (=)

Slide 18 - Sleepvraag

Het berekenen van de trillingstijd
1. Schrijf de som op:
Trillingen : tijd in seconde = trillingstijd
2. Tel het aantal trillingen en schrijf dit op
3. Hoeveel seconde zijn er? Schrijf dit op
4. Schrijf de som op en reken uit
5. Schrijf op: de trillingstijd is ... Hz

Trillingen : tijd in seconde = trillingstijd
Aantal trillingen = 2
Tijd is 0,5 seconde
2:0,5=4 De trillingstijd is 4 Hz
0,5 s

Slide 19 - Tekstslide

Reken de trillingstijd uit.
0,2 s

Slide 20 - Open vraag


Het frequentiebereik van een mens is
A
60Hz tot 180.000Hz
B
16Hz tot 6000Hz
C
20Hz tot 20.000 Hz
D
1000Hz tot 60.000Hz

Slide 21 - Quizvraag


Wie hoort er meer hoge tonen?
A
Mot
B
Krokodil
C
Vleermuis
D
Mens

Slide 22 - Quizvraag

Slide 23 - Tekstslide

Toonhoogte is een kenmerk van geluid. Welk ander kenmerk is er nog meer?
A
Decibel
B
Geluidssterkte
C
Decibelmeter
D
Grootheid

Slide 24 - Quizvraag

Geluidssterkte

Slide 25 - Tekstslide

Hoe meet je de geluidssterkte?
A
met een rolmaat
B
met een decibelmeter
C
met een frequentiemeter
D
met een ossiloscoop

Slide 26 - Quizvraag

Opdracht
Maak de vragen 1 t/m 14 van H8.2


Slide 27 - Tekstslide