V5 vragen over de indeling van de tekst, citeervragen en inhoudelijke vragen


Welkom v5ta!
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les


Welkom v5ta!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. Korte herhaling vorige les
  2. Een examentekst lezen
  3. Vragen over de indeling van de tekst
  4. Citeervragen
  5. Inhoudelijke vragen
  6. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

Wat doe je al je op je examen een moeilijk woord tegenkomt?

Slide 3 - Open vraag

Hoe pak je een examentekst aan?

Slide 4 - Open vraag

Vorige les
Hebben jullie tekst 2 'Lekker lenen' gelezen. 
Jullie hebben moeilijke woorden genoteerd en kernzinnen aangestreept. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze les
Bespreken we de moeilijke woorden die jullie vorige les al in de LessonUp hebben ingevoerd.

Lezen we een andere tekst gezamenlijk en proberen we tijdens het lezen de structuur van de tekst helder te krijgen en beantwoorden we daar wat vragen over.

Slide 6 - Tekstslide

De tekst verdelen in delen (kopjesvraag)

Na de inleiding is tekst 1 'Moderne ruilhandel' onder te verdelen in vijf delen. Deze achtereenvolgende delen kunnen van de volgende kopjes worden voorzien:
Deel 1: Bloei van de deeleconomie
Deel 2: Reactie van de politiek op de deeleconomie
Deel 3: Nieuwe kansen voor de deeleconomie
Deel 4: De keerzijde van de deeleconomie
Deel 5: Geloof in de toekomst

Slide 7 - Tekstslide

De tekst verdelen in delen: een aantal tips

  • Zoek naar synoniemen/andere bewoording voor het kopje. Als er in het kopje bijvoorbeeld politiek staat, kan er in de tekst bijvoorbeeld democratie staan. 
  • Kijk heel precies waar ze het voor het eerst én voor het laatst over dat deelonderwerp hebben. Waar eindigt het ene deel en begint dus het nieuwe deel?
  • Kijk naar verwijswoorden. Verwijst de eerste zin van een alinea nog naar de andere alinea? Dan kan daar geen nieuw deel beginnen.  

Slide 8 - Tekstslide

Bij welke alinea begint deel 1: Bloei van de deeleconomie?

Slide 9 - Open vraag

Waar heb je aan kunnen herkennen dat deel 1 bij alinea 3 begint?

Slide 10 - Open vraag

Bij welke alinea begint deel 2: Reactie van de politiek op de deeleconomie?

Slide 11 - Open vraag

Waar heb je aan kunnen herkennen dat deel 2 bij alinea 4 begint?

Slide 12 - Open vraag

Bij welke alinea begint deel 5: Geloof in de toekomst?

Slide 13 - Open vraag

Waar heb je aan kunnen herkennen dat deel 5 bij alinea 14 begint?

Slide 14 - Open vraag

Citeervragen
Citeren kun je op drie verschillende manieren doen:
(1) De hele zin of het zinsgedeelte overnemen waar het om gaat overnemen. 
(2) De eerste en het laatste woord van de zin of het zinsgedeelte waar het om gaat overnemen.
(3) De eerste twee en de laatste twee woorden van de zin of het zinsgedeelte waar het om gaat overnemen. 

Slide 15 - Tekstslide

Citeervragen
Let bij citeren op het volgende: 
(1) Kijk goed of ze vragen naar een woord, woordgroep, zinsgedeelte of zin
(2) Neem niet meer over dan gevraagd wordt, dan is het namelijk fout. 
(2) Voorkom fouten in het overnemen van de woorden, die tellen namelijk mee in het totaal aantal taalfouten. 

Slide 16 - Tekstslide

“Strikt genomen hadden ze een punt” (regels 4-5).

Citeer het zinsgedeelte uit alinea 1 dat verwoordt welk punt ‘ze’ volgens de tekst hadden.

Slide 17 - Open vraag

In alinea 11 wordt een advies aan de lezer geformuleerd.

Citeer de zin waarin dit advies het duidelijkst wordt geformuleerd.

Slide 18 - Open vraag

 Inhoudelijke vragen
(1) Markeer kernbegrippen in de vraag. 

(2) Lees een stukje terug en een stukje vooruit bij een citaat. 

(3) Let op signaalwoorden. 

Slide 19 - Tekstslide

In de titel van tekst 1, ‘Leve de vleesetende vegetariër – Wantrouw de rechtlijnigen’ duidt het woord ‘rechtlijnigen’ een kenmerk aan van een bepaalde groep mensen.

Met welk woord wordt dat kenmerk in tekst 1 zelf aangeduid?

Slide 20 - Open vraag

 Inhoudelijke vragen: meerkeuze

Bij meerkeuzevragen kun je altijd twee antwoordopties al wegstrepen. Dit zijn opties die tegengesteld zijn aan wat er in de tekst staat. 

Slide 21 - Tekstslide

Uit alinea 3 blijkt een oordeel over het al dan niet consequente gedrag van de vegetariër en dat van de niet-vegetariër.
Welk oordeel is dat?
A
Beide groepen spreken elkaar terecht aan op hun inconsequente gedrag.
B
Beide groepen zouden best wat minder consequent mogen zijn.
C
Niet-vegetariërs zijn vaak inconsequenter dan vegetariërs.
D
Vegetariërs zijn vaak inconsequenter dan niet-vegetariërs.

Slide 22 - Quizvraag

“Wij naar consequentie strevende mensen zijn volgens Nietzsche dus van
voorbijgaande aard.” (regels 186-189)
Welke van de onderstaande omschrijvingen drukt het best uit wat hier met
‘van voorbijgaande aard’ bedoeld wordt?

Met ‘van voorbijgaande aard’ wordt hier bedoeld
A
dat de mens zich langzaam maar zeker aan het ontwikkelen is tot een versie van zichzelf die tegen chaos kan.
B
dat een mensenleven per definitie tijdelijk is, waardoor elk wereldbeeld verdwijnt zodra een generatie gestorven is.
C
dat het er niet naar uitziet dat de huidige mens ooit zal uitgroeien tot een naar inconsequentie strevende übermensch.
D
dat het nazisme wel heeft aangetoond dat elk consequent wereldbeeld uiteindelijk ooit ophoudt te bestaan.

Slide 23 - Quizvraag

 Inhoudelijke vragen: 
open vragen

Herhaal bij open vragen een deel van de vraag in je antwoord (bij een maximaal aantal woorden telt dit niet mee in je aantal woorden), maar dit geeft wel structuur aan je antwoord!

Slide 24 - Tekstslide

“Het is de ultieme manier om desastreuze gevolgen van consequent denken te voorkomen.” (regels 139-141)
Wat is ‘de ultieme manier’, volgens tekst 1?

Slide 25 - Open vraag

“Want of ze liegen of ze zijn uit op een dictatuur.”
(regels 160-161)
Waarom zou er sprake zijn van liegen, volgens de tekst?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 26 - Open vraag

De titel van tekst 1 is ‘Leve de vleesetende vegetariër – Wantrouw de rechtlijnigen’.
In deze titel worden door ‘Leve’ en ‘Wantrouw’ tegengestelde waarderingen uitgesproken voor de twee genoemde groepen.
Leg uit waarom de vleesetende vegetariër positief gewaardeerd wordt en de rechtlijnigen negatief gewaardeerd worden.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 25 woorden.

Slide 27 - Open vraag

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 11 juni
  • Huiswerk: leren LessonUps
  • Meenemen: LAPTOP
  • Programma: vragen over functies van tekstgedeelten, tekstdoel/tekstsoort/hoofdgedachte en samenvatten

Slide 28 - Tekstslide