1T Demonstrative Pronouns

Welcome
Go to LessonUp.app

Today:
- Herhaling grammatica tot nu toe
- Demonstrative pronouns
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welcome
Go to LessonUp.app

Today:
- Herhaling grammatica tot nu toe
- Demonstrative pronouns

Slide 1 - Tekstslide

Welke twee woorden hebben we nodig om een vraag te maken in de present simple?

Slide 2 - Open vraag

Wanneer gebruiken we does?

Slide 3 - Open vraag

Wat doen we als er een vorm van to be in de zin staat?

Slide 4 - Open vraag

Do or Does?
_______Lisa like pizza?
A
Do
B
Does

Slide 5 - Quizvraag

Do or Does?
_____ Farmers grow rice?
A
Do
B
Does

Slide 6 - Quizvraag

Fill in do or does: _____ Steve wear pullovers?
A
Do
B
Does
C
do
D
does

Slide 7 - Quizvraag

do or does?
_____ the students like school?
A
Do
B
Does

Slide 8 - Quizvraag

Turn this into a question (present simple): Nina plays Minecraft.

Slide 9 - Open vraag

Turn this into a question (present simple): You are a student .

Slide 10 - Open vraag

Present Simple & Question (?)
Your sister eats pizza.

Slide 11 - Open vraag

Vraagzinnen maken
Staat er een vorm van to be of can, could, will, would, should, may, might en must in de zin? Wissel dan de persoonsvorm om met het werkwoord. 

VB.
Monkeys can climb trees -> Can monkeys climb trees?

Slide 12 - Tekstslide

Has got
Hetzelfde geldt voor has got alleen blijft got staan. 

VB. 
I am 15 years old. -> Am I 15 years old?
She has got brown hair. -> Has she got brown hair? 

Slide 13 - Tekstslide

Wat als er niet zo'n woordje staat?
Dan gebruik je do/does

VB
Lions live in the wild. -> Do lions live in the wild?
My grandmother likes pancakes. -> Does my grandmother like pancakes?*

*= Let op dat het werkwoord geen 's' krijgt als je does gebruikt.

Slide 14 - Tekstslide

Welke 2 woorden hebben we nodig om een ontkenning te maken in de present simple?

Slide 15 - Open vraag

Wanneer gebruiken we doesn't?

Slide 16 - Open vraag

Fill in don't or doesn't:
2. I _____ like to get up early.
A
don't
B
doesn't

Slide 17 - Quizvraag

Fill in don't or doesn't:
3. They _____ understand this rule
A
don't
B
doesn't

Slide 18 - Quizvraag

Fill in don't or doesn't:
1. Bill _____ play tennis every Sunday.
A
don't
B
doesn't

Slide 19 - Quizvraag

present simple negation:
We ..... (to like) school that much.

Slide 20 - Open vraag

present simple negation:
She ..... (to talk) a lot.

Slide 21 - Open vraag

Turn this sentence into a negation (ontkennende zin) in the present simple:
"Joey likes cake"

Slide 22 - Open vraag

Ontkennende zinnen maken
Staat er een vorm van to be, can, could, should, will, would, may, might of must in de zin? -> not achter het werkwoord bijv. am not

Geen van die vormen> -> Dan zet je do not/don't of does not/doesn't voor het werkwoord.

VB.
I travel by train.                                 I don't/do not travel by train.
She works in that building.         She doesn't/does not work in that building 

Slide 23 - Tekstslide

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
timer
1:00
I
love to go
running
in the park
every saturday

Slide 24 - Sleepvraag

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
timer
1:00
Carolyn
right now.
is walking
on the beach
her dog

Slide 25 - Sleepvraag

Word order - wat is de juiste volgorde van de zinsdelen
WIE
DOET
WAT
WAAR
WANNEER

Slide 26 - Sleepvraag

Word Order
Net als in het Nederlands, heeft de Engelse taal ook een woordvolgorde. Deze gaat net iets anders dan in het Nederlands:

Wie - doet - wat - waar - (wanneer)
The man put the book on the table.
They like to drink a cup of coffee at a coffee shop on Saturdays.
On Saturdays they like to drink a cup of coffee at a coffee shop. 

Slide 27 - Tekstslide

Demonstrative pronouns

Slide 28 - Tekstslide

Important words
Aan deze woorden kan je zien of iets dichtbij of ver weg of dichtbij is:

Nearby (dichtbij)
(over) here
Next to me
Right here
Further away (ver weg)
(over) there
across  the room
behind the counter

Slide 29 - Tekstslide

Demonstrative pronouns game
Ik noem een object
Jullie lopen naar het juiste demonstrative pronoun.

Slide 30 - Tekstslide

this,that,these,those
I prefer ... shoes here.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 31 - Quizvraag

this/that/these/those - fill in
I like ... house over there.
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 32 - Quizvraag

Fill in this, that, these, those:
Look at .... newspaper here
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 33 - Quizvraag

Is (this / that / these / those ) carrier bag here yours?
A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 34 - Quizvraag