Voorzetsel en bijwoord les 1 (16/11)

Welkom!
 

10 minuten stil lezen uit je leesboek




Leg al je boeken op tafel en ga rustig op je plaats zitten
Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (opdracht 11, 12 en 13 op bladzijde 31)




1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
 

10 minuten stil lezen uit je leesboek




Leg al je boeken op tafel en ga rustig op je plaats zitten
Leg je huiswerk op de hoek van je tafel (opdracht 11, 12 en 13 op bladzijde 31)




Slide 1 - Tekstslide

Voorzetsel en bijwoord les 1

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Huiswerk bespreken
- Wat weet je al?
- Theorie
- Werken aan de opdracht 

Aan het einde van de les kan je een voorzetsel en een bijwoorden herkennen in een zin 

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk


Opdracht 11, 12 en 13 op bladzijde 31

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je al?

Slide 5 - Tekstslide

Wat weet je al?
Wat? Opdracht 1a en 3 op bladzijde 98 
Hoe? Zelfstandig
Tijd? 5 minuten
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs
Klaar? Lees alvast de theorie op bladzijde 166
timer
4:00

Slide 6 - Tekstslide

Theorie 

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsels
Voorzetsels zeggen iets over plaats of tijd. Ze heten voorzetsels, omdat ze meestal voor een zelfstandig naamwoord staan.

  • Ze voegen niet veel betekenis toe, maar zijn onmisbaar bij het maken van zinnen. 


Slide 8 - Tekstslide

Voorzetsels
  • Het voorzetsel staat meestal voor een zelfstandig naamwoord. 
  • Het zegt vaak iets over plaats of tijd. 

  • Een voorzetsel kan ook achter een woordgroep staan. Dit noem je dan een achterzetsel.
  • De zon gaat onder.

  •  Een voorzetseluitdrukking is een groep woorden met ten minste één voorzetsel, die je samen als voorzetsel gebruikt. 
  • Grammatica begrijp je het best met behulp van voorbeeldzinnen.

  • Voorbeelden van voorzetsels: in, op, door, over, achter, binnen, tijdens, sinds, zonder 

Slide 9 - Tekstslide

Bijwoord
Het bijwoord zegt iets over een hele zin, over een werkwoord, over een bijvoeglijk naamwoord of over een ander bijwoord. Het geeft informatie over tijd, plaats of omstandigheden. 

  • bijwoorden van plaats - hier, daar
  • bijwoorden van tijd of duur - nu, toen, binnenkort, even
  • bijwoorden van frequentie - nooit, soms, vaak, altijd
  • bijwoorden van ontkenning of bevestiging - niet, wel
  • bijwoorden van wijze of manier - snel, kort, gehaast
  • vragende bijwoorden - waar, hoe, waarom
  • bijwoorden van graad of mate - erg, zeer, heel

Slide 10 - Tekstslide

Werken aan de opdracht 
Wat? Opdracht 5, 6 en 8 op bladzijde 98-99
Hoe? Zelfstandig en stil
Tijd? Tot het einde van de les, het is huiswerk voor 23/11/2023
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs 
Klaar? Lees verder in je leesboek of maak ander huiswerk

Gebruik de theorie op bladzijde 166 van je handboek 




timer
5:00

Slide 11 - Tekstslide

Huiswerk:

Voor volgende week donderdag (23/11/23) moet opdracht 5, 6 en 8 op bladzijde 98-99 af zijn. 

Schrijf dit op in je plenda!

Slide 12 - Tekstslide