22.2 Mammoetfysiologie

PTC proeven
Het vermogen van bepaalde mensen een chemische stof PTC te proeven wordt bepaald door een dominant allel T. Personen met het genotype tt kunnen de stof niet proeven.
In een populatie is 24% homozygoot proever en 40% heterozygoot proever.
a. bereken de frequentie van allel t als er geen Hardy-Weinberg evenwicht is.
b. laat door een berekening zien dat de populatie met betrekking tot het gen voor PTC proeven niet in een Hardy-Weinberg evenwicht is.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

PTC proeven
Het vermogen van bepaalde mensen een chemische stof PTC te proeven wordt bepaald door een dominant allel T. Personen met het genotype tt kunnen de stof niet proeven.
In een populatie is 24% homozygoot proever en 40% heterozygoot proever.
a. bereken de frequentie van allel t als er geen Hardy-Weinberg evenwicht is.
b. laat door een berekening zien dat de populatie met betrekking tot het gen voor PTC proeven niet in een Hardy-Weinberg evenwicht is.

Slide 1 - Tekstslide

a. bereken de frequentie van allel t als er geen Hardy-Weinberg evenwicht is.
TT 24%; Tt 40% 
tt = 100-24-40=36%
t = wortel 0,36= 0,6

Slide 2 - Tekstslide

b. laat door een berekening zien dat de populatie met betrekking tot het gen voor PTC proeven niet in een Hardy-Weinberg evenwicht is.

T = wortel 0,24= 0,4898
T + t = 0,4898 + 0,6= 1, 0898 > 1

Slide 3 - Tekstslide

Welke organismen zijn het meest verwant?
A
Tuatara en Lizards
B
Lizards en Snakes
C
Lizards en Crocodiles
D
Snakes en Crocodiles

Slide 4 - Quizvraag

Waaruit bestaat je genoom?
A
alle DNA in de celkern
B
alle DNA in celkern en mitochondriën
C
alle genen in de celkern
D
alle genen in celkern en mitochondriën

Slide 5 - Quizvraag

22.2 Mammoetfysiologie
de fysiologie zelfst.naamw. (v.) Uitspraak: [fizijolo'xi] wetenschap die zich bezighoudt met de normale levensprocessen van mensen, dieren en planten. Voorbeeld: `Fysiologie bestudeert onder andere de stofwisseling en de werking van het zenuwstelsel.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Doel van de les
*begrippen opfrissen
*fysiologische processen beschrijven
*verbinding tussen begrippen en fysiologie leggen

Slide 8 - Tekstslide

Begrippen in 22.2
fossielen - geboortekanaal -
aanpassingen ontwikkelen - afkoelingsoppervlak
reservevoedsel - tegenstroomprincipe - oxihemoglobine
affiniteit van Hb voor O2 - mutaties in gen en structuur Hb - 
DNA-sequentie - plasmide - allosterische regulatie

Slide 9 - Tekstslide

Leg een verbinding tussen de begrippen afkoelingsoppervlak en reservevoedsel

Slide 10 - Open vraag

Wat is het nut van het tegenstroomprincipe in de poten van dieren?

Slide 11 - Open vraag

Wat is het nut van het tegenstroomprincipe in de kieuwen van vissen?

Slide 12 - Open vraag

Bij welk weefsel (noem de lijn) wordt de meeste zuurstof afgegeven bij gelijke P O2?
A
de blauwe lijn
B
de zwarte lijn
C
de rode lijn

Slide 13 - Quizvraag

Huiswerk
*bestudeer paragraaf 22.2
*omschrijf de begrippen die daarin voorkomen
*maak de opdrachten bij de paragraaf

Slide 14 - Tekstslide