11-11 C52R zinsvolgorde/inversie familieleden/lidwoorden

11-11 C52R lidwoorden  zinsvolgorde/inversie familieleden
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

11-11 C52R lidwoorden  zinsvolgorde/inversie familieleden

Slide 1 - Tekstslide

Welke zin is goed?
A
Morgen ga ik wandelen.
B
Morgen ik ga wandelen.

Slide 2 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Oma vindt de taart lekker.
B
Oma lekker vindt de taart

Slide 3 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
In het park veel kinderen zijn.
B
In het park zijn veel kinderen

Slide 4 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Morgen het wordt mooi weer.
B
Morgen wordt het mooi weer.

Slide 5 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Maandag is de winkel in onze straat dicht.
B
Maandag de winkel in onze straat is dicht.

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Om 10 uur ik drink koffie in de keuken.
B
Om 10 uur drink ik koffie in de keuken.

Slide 7 - Quizvraag

Irene en Paul zijn getrouwd. Irene is de ............... van Paul.

Slide 8 - Open vraag

Irene en Paul hebben een kind. Het is een jongen. Het is hun .......

Slide 9 - Open vraag

Irene en Paul zijn getrouwd. Paul is de ............ van Irene.

Slide 10 - Open vraag

Hoe heet de vrouw van je broer?

Slide 11 - Open vraag

Irene en Paul hebben een kind. Het is een meisje. Het is hun .......

Slide 12 - Open vraag

Hoe heet de man van je zus?

Slide 13 - Open vraag

Hoe noem je de kinderen van je broer of zus?

Slide 14 - Open vraag

Hoe noem je de kinderen van je oom en tante?

Slide 15 - Open vraag

Ik volg een cursus. ... cursus is op maandag.
A
Het
B
Een
C
De

Slide 16 - Quizvraag

Ik zie een meisje. .... meisje speelt op straat.
A
De
B
Het
C
Een

Slide 17 - Quizvraag

Er staan veel borden op tafel. .... borden zijn leeg.
A
De
B
Het
C
Een

Slide 18 - Quizvraag

Ik geef je een pen en een boek.
Pak ..... pen en ...... boek.
A
de, de
B
de, het
C
de, een
D
een, het

Slide 19 - Quizvraag

Ik wandel graag ....
A
door een bossen.
B
door het bossen.
C
door bossen.

Slide 20 - Quizvraag

Hoe noem je de broer en zus van je vader of moeder?

Slide 21 - Open vraag