mavo1-C5-WS-lidwoord en zelfstandig naamwoord



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Doel van de les
Tien minuten stil lezen
Start nieuw onderwerp
Oefentoets lezen


Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Je jas over de stoel. IPad in de tas
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les



Wat gaan we doen vandaag?

timer
10:00
Doel van de les
Tien minuten stil lezen
Start nieuw onderwerp
Oefentoets lezen


Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Je jas over de stoel. IPad in de tas

Slide 1 - Tekstslide

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?

Oftewel, wat is het doel van deze les?

In deze les leer je hoe je zelfstandige naamwoorden kunt herkennen en kun je bepaalde en onbepaalde lidwoorden benoemen

Slide 2 - Tekstslide

Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in woordsoorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. 

Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.




Slide 3 - Tekstslide

 Zelfstandig naamwoord
 
Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens (kleuter), 
dier (walvis), 
plant (tulp),
ding (bureau), gevoel (verdriet) of begrip (jaar).

Een eigennaam (zn-e) is ook een zelfstandig naamwoord: Lisa, Parijs, Rembrandt, Ierland.


Slide 4 - Tekstslide

Zo herken je een zelfstandig naamwoord

Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud: egel – egels; verhaal – verhalen.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken
egel–egeltje;        verhaal–verhaaltje.
Je kunt er vaak de, het of een voor zetten: 
de egel–een egel;       het verhaal–een verhaal.


Slide 5 - Tekstslide

Bekijk de volgende zin:
De agent glimlacht.
In deze zin staan naast een werkwoord nog twee woordsoorten: een lidwoord (De) en een zelfstandig naamwoord (agent).

Er zijn drie lidwoorden (lw): de, het, een. Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: de televisie – een televisie


Soms staan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden: een (lw) gloednieuwe televisie (zn) 

Slide 6 - Tekstslide

Bepaald en onbepaald lidwoord



De woorden de en het zijn bepaald lidwoord (blw), want bij de pen en het boek weet je precies welke pen en welk boek bedoeld worden. 

Bij een pen en een boek weet je dat niet. Daarom is een onbepaald lidwoord (olw).

Slide 7 - Tekstslide

Let op:

Het woord het is geen lidwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord hoort: – Het is nog vroeg, maar het is buiten al donker.

Het woord een is geen lidwoord als je het uitspreekt als 1: een van de leerlingen.

Slide 8 - Tekstslide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 9 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden
Je gaat zo de opdrachten maken. Neem altijd oordopjes mee voor de online opdrachten.
Zet het iedere keer zo in je schrift:
cursus C-paragraaf-§---bladzijde-blz.---opdracht-opdr.

Staat er: omcirkel, onderstreep of markeer, dan mag je het met potlood in je werkboek maken. 


Is dit niet het geval, dan maak je alles in je schrift!

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 11 - Tekstslide

Lezen: theorie van blz. 200

Cursus 5 Grammatica WS

Maken:
§3
opdr. 1 t/m 6
blz. 204

Alleen opdr. 1 en 4 met potlood in het flexboek, de rest in je schrift!


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide