In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Thema 2 Transport
B5
Weefselvloeistof en lymfe
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoel B5
Je kunt de de kenmerken en functies van weefselvloeistof en lymfe toelichten
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Weefselvloeistof
Hoge druk begin haarvat zorgt voor filtratie
Grote eiwitmoleculen in haarvat verhogen osmotische waarde
Colloïd-osmotische druk zorgt voor absorptie
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Lymfe
Niet alle weefselvloeistof terug haarvat in
Lymfeknopen
Rechterlymfestam en borstbuis
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Oorzaken oedeem
Door het afsterven van cellen komen grote hoeveelheden eiwitten in de weefselvloeistof voor, waardoor de colloïd-osmotische druk van de weefselvloeistof stijgt
Te weinig eiwit in het bloedplasma
De lymfevaten kunnen verstopt raken
Een te hoge bloeddruk, waardoor te veel weefselvloeistof uit het haarvat geperst wordt en te weinig weer teruggaat
Slide 11 - Tekstslide
https:
Slide 12 - Link
https:
Slide 13 - Link
0
Slide 14 - Video
Welke van de volgende stoffen kan niet vrij een haarvat in en uit bewegen?
A
koolstofdioxide
B
zuurstof
C
water
D
eiwitten
Slide 15 - Quizvraag
Voor een onderzoek wordt van iemand bloed afgenomen. Het bloed wordt opgevangen in twee buizen: 1 en 2. De inhoud van buis 1 wordt direct na afname onderzocht op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine. Buis 2 laat men enige tijd staan, tot zich boven in deze buis een heldere, iets gelige vloeistof bevindt en onder in de buis een rood stolsel. Dan onderzoekt men ook de inhoud van buis 2 op de aanwezigheid van fibrinogeen en fibrine.
A
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrine
B
In buis 1 vindt men vooral fibrine en in buis 2 vooral fibrinogeen
C
In buis 1 vindt men vooral fibrinogeen en in buis 2 vooral fibrine
D
In de buizen 1 en 2 vindt men vooral fibrinogeen
Slide 16 - Quizvraag
Vier gebeurtenissen zijn: 1) de bloeddruk in de ader van het orgaan daalt, 2) de bloeddruk in de ader van het orgaan stijgt, 3) de bloeddruk in de slagader van het orgaan daalt, 4) de bloeddruk in de slagader van het orgaan stijgt. Door welke van deze gebeurtenissen vindt een toename plaats van de hoeveelheid lymfe die uit dit orgaan wordt afgevoerd?
A
1 en 3
B
1 en 4
C
2 en 3
D
2 en 4
Slide 17 - Quizvraag
Waardoor verlaat aan het begin van een haarvat, vocht het haarvat?
A
Osmotische druk
B
Filtratie
C
Resorptie
D
Bloeddruk
Slide 18 - Quizvraag
Wat wordt er weergegeven met de blauwe pijlen?
A
Bloeddruk
B
Lymfe
C
Osmotische druk
D
Plasma
Slide 19 - Quizvraag
Wat bevind zich niet in weefselvloeistof ?
A
witte bloedcellen
B
afvalstoffen
C
rode bloedcellen
D
zuurstof
Slide 20 - Quizvraag
Hoe kan oedeem ontstaan?
A
te weinig eiwitten in voeding
B
verstopte lymfevaten
C
hoge bloeddruk
D
A, B en C zijn allemaal goed
Slide 21 - Quizvraag
Huiswerk
Maak de opdrachten 56 t/m 59
Neem daarna de context 'Internist-hematoloog' door en maak opdracht 60
Slide 22 - Tekstslide
Op de volgende bladzijden vind je een video ter herhaling van het hele thema en oefentoetsen