1. Je kunt de invloeden van organismen indelen in biotische en abiotische factoren.
2. Je kunt de niveaus van ecologie beschrijven: wat is een individu, populatie, levensgemeenschap, ecosysteem en biotoop.
3. Je kunt omschrijven wat successie is. Kunt voorbeeldbeschrijvingen maken van pioniers- tot climax-ecosysteem.
4. Je kunt van organismen uit een ecosysteem de voedselrelaties aangeven: voedselketen en voedselweb.
5. Je kent de verschillen tussen autotrofe en heterotrofe organismen.
6. Je kunt verschillende groepen organismen aangeven in een ecosysteem: producenten, consumenten, reducenten, hebivoren, carnivoren, omnivoren.