2B Herhaling 5.7 Grammatica en 5.8 Spelling

Welkom bij Nederlands!
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

In deze les:
  • 10 minuten lezen in de klas
  • Klokhuis kijken
  • Doornemen:
    4.7 Grammatica
    4.8 Spelling
    5.7 Grammatica
    5.8 Spelling
  • Zelfstandig maken: oefentoets Grammatica en Spelling H4 en H5
  • Samen nakijken: oefentoets
  • Terugkijken


Doelen van deze les:
  1. Je kunt uitleggen waar een aflevering van een Nederlandse tv-serie over gaat.

  2. Je kunt uitleggen welke relatie personages uit een serie met elkaar hebben.

  3. Je begint met het maken van de oefentoets van Grammatica en Spelling H4 en H5 en je hebt daar een aantal opdrachten van gemaakt.  

Slide 2 - Tekstslide

Een tv-serie kijken

Slide 3 - Tekstslide

Relatie tussen personages
Een tv-serie heeft altijd hoofdrollen. Personages die telkens terugkeren.

Al die personages in een verhaal hebben relaties met elkaar, bijvoorbeeld: vriend/vriendin, vader/zoon, broer/zus, baas/knecht, twee geliefden.

Bij het kijken van een serie moet je goed naar die relaties kijken en je afvragen wat de gevolgen van die relaties zijn.

 Personages veranderen in de loop van het verhaal. Vergelijk de de beginsituatie met die aan het eind. 

Slide 4 - Tekstslide

5.7 Grammatica: zinsdelen

Slide 5 - Tekstslide

Zo benoem je zinsdelen.
De persoonsvorm (pv): de zin van tijd veranderen. Het woord dat verandert is de persoonsvorm.

Het werkwoordelijk gezegde (wg):
  de persoonsvorm + alle andere werkwoorden in de zin

Het onderwerp (o):
wie of wat + wg
Het lijdend voorwerp (lv): wat of wie + wg + o


Slide 6 - Tekstslide

Het lijdend voorwerp
Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Stel de vraag: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 7 - Tekstslide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Je stelt de vraag:

aan wie of voor wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)?

Het antwoord op die vraag is het meewerkend voorwerp.

Slide 8 - Tekstslide

Let op!
Bij het meewerkend voorwerp kun je de woorden ‘aan’ of ‘voor’ vaak weglaten of juist toevoegen.

Slide 9 - Tekstslide

5.8 Spelling

Slide 10 - Tekstslide

Schema werkwoordspelling

Slide 11 - Tekstslide

Verkleinwoorden
De meeste verkleinwoorden maak je door -je, -pje of -tje achter het zelfstandig naamwoord te zetten. 

Voorbeeld: bankje, boompje, tafeltje

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag!

Maak: 
5.7 Grammatica
opdracht 6, 7, 9 en 10 op blz. 120 t/m 124
Klaar: 
5.8 Spelling
opdracht 1, 2 en 4 t/m 8 op blz. 125 t/m 129

Slide 14 - Tekstslide

Boekvlog

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video