Haben + sein + zwak ww
1 / 48
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Ik
jij
hij
zij
het
wij
jullie
zij
U
ihr
er
Sie
wir
sie (ev)
du
sie (mv)
es
ich
Slide 6 - Sleepvraag
Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
Slide 7 - Sleepvraag
het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 8 - Sleepvraag
Slide 9 - Tekstslide
du .................... (haben)
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben
Slide 10 - Quizvraag
ihr .................... (sein)
A
bist
B
sind
C
bin
D
seid
Slide 11 - Quizvraag
Agnes und Martin ............. (sein)
A
seid
B
sind
C
bist
D
ist
Slide 12 - Quizvraag
Das Kind ............ (sein)
A
bin
B
bist
C
ist
D
seid
Slide 13 - Quizvraag
Warum ............. Sie hier? (sein)
A
seid
B
bist
C
ist
D
sind
Slide 14 - Quizvraag
es .................... (haben)
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat
Slide 15 - Quizvraag
du .................... (sein)
A
bist
B
bin
C
ist
Slide 16 - Quizvraag
ihr .................... (haben)
A
haben
B
habt
C
habe
Slide 17 - Quizvraag
ich .................... (haben)
A
haben
B
habt
C
habe
D
hat
Slide 18 - Quizvraag
Ich ........... 14 Jahre alt.
A
habe
B
bin
Slide 19 - Quizvraag
wir ................. einen Hund
A
sind
B
haben
Slide 20 - Quizvraag
Mein Freund ............. ein Haus
(haben)
(haben)
Slide 21 - Open vraag
............ du die Handynummer von Peter?
(haben)
(haben)
Slide 22 - Open vraag
Warum .......... du jetzt in Hamburg?
(sein)
(sein)
Slide 23 - Open vraag
Meine Mutter ............ 40 Jahre alt.
(sein)
(sein)
Slide 24 - Open vraag
Ihr ............... zu Hause keine (geen) Wurst.
(haben)
(haben)
Slide 25 - Open vraag
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Zwakke werkwoorden:
Ich _____ gerne.
Ich _____ gerne.
A
back
B
backe
C
backst
Slide 33 - Quizvraag
Wat is de stam van een zwak werkwoord in het Duits?
timer
0:10
A
ik-vorm
B
hele werkwoord
C
hele werkwoord -(e)n
D
hij-vorm
Slide 34 - Quizvraag
Wat was het ezelsbruggetje voor de uitgangen van de zwakke werkwoorden?
A
e , st, t, en, t, en
B
e,st,u, ie,t,en
C
e,st,a,an,t,en
D
weet ik niet meer
Slide 35 - Quizvraag
Zwakke werkwoorden:
Ich _____ viel.
Ich _____ viel.
A
rede
B
redest
C
redet
D
reden
Slide 36 - Quizvraag
zwakke werkwoorden:
Wir _____ in Hamburg.
Wir _____ in Hamburg.
A
leben
B
lebst
C
lebe
Slide 37 - Quizvraag
zwakke werkwoorden:
Ihr _____ in Berlin.
Ihr _____ in Berlin.
A
wohnt
B
wohne
C
wohnst
Slide 38 - Quizvraag
zwakke werkwoorden:
Du _____ doch Lisa?
Du _____ doch Lisa?
A
heiße
B
heißt
C
heißen
D
heißst
Slide 39 - Quizvraag
ihr (reisen)
Let op stam op -s / -ß / -z
Let op stam op -s / -ß / -z
A
reiset
B
reist
C
reisen
D
reis
Slide 40 - Quizvraag
Eindigt de stam op -s, -ß, -x, -tz of -z, dan vervalt bij de "du" vorm de s
A
Falsch
B
Richtig
Slide 41 - Quizvraag
Wat is het voltooid deelwoord van 'hören'?
A
gehören
B
hört
C
gehört
D
hören
Slide 42 - Quizvraag
Voltooid deelwoord = spielen
A
gespield
B
gespielen
C
gespielt
Slide 43 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord van machen
A
gemacht
B
macht
Slide 44 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord van kaufen is...
A
gekaufd
B
gekauft
C
gekaufent
D
gekaufend
Slide 45 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord van tanzen is...
A
getanzen
B
getanzt
C
getanzd
D
getanzed
Slide 46 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord van wohnen is...
A
gewohnd
B
gewohnt
C
gewohnent
D
gewohndt
