In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Thema 6 Waarneming en gedrag
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je leert hoe het oog is opgebouwd (= herhaling)
Je leert hoe het oog werkt:
--> pupilreflex
--> scherpstellen (accommoderen) + werking van brillenglazen
--> bouw en werking van het netvlies
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoel 1
Je kunt de bouw van het oog beschrijven
Slide 3 - Tekstslide
Zintuig met adequate prikkel
Slide 4 - Woordweb
Welke onderdelen van het oog zie je?
Slide 5 - Open vraag
Harde oogvlies
Netvlies
Vaatvlies
Vangt lichtprikkels op
beschermt alles wat binnenin het oog zit
Hierin zitten de bloedvaatjes die stoffen vervoeren die het oog nodig heeft
Q
R
S
Slide 6 - Sleepvraag
Een lichtstraal valt op het oog.
Zet de onderstaande onderdelen van het oog, waar deze lichtstraal achtereenvolgens doorheen gaat, in de juiste volgorde: je kunt ze naar de juiste plaats slepen.
Lens
Hoornvlies
Glasachtig lichaam
Netvlies
Oogkamer
Slide 7 - Sleepvraag
Licht:
Licht valt:
..... door hoornvlies, (pupil), ooglens en glasachtige lichaam
..... op het netvlies
Slide 8 - Tekstslide
lens
iris
netvlies
zenuw
vaatvlies
Glasachtig lichaam
gele vlek
Slide 9 - Sleepvraag
biologiepagina.nl
Slide 10 - Link
Leerdoel 2
Je kunt de pupilreflex beschrijven
Slide 11 - Tekstslide
Pupilreflex
Slide 12 - Tekstslide
Kijk elkaar (of de spiegel) even diep in de ogen...
Slide 13 - Tekstslide
Hoe heet de middelste laag van de wand van een oog?
A
Het harde oogvlies
B
Het netvlies
C
Het vaatvlies
Slide 14 - Quizvraag
Welke spieren trekken samen bij het kleiner maken van de pupil?
A
Kringspieren
B
Straalsgewijs lopende spieren
Slide 15 - Quizvraag
Pupilreflex
Slide 16 - Tekstslide
Bij veel licht is de pupil......?
A
Groot
B
Klein
C
Licht heeft geen
invloed op pupil
Slide 17 - Quizvraag
Slide 18 - Tekstslide
Ooglens:
Afstand ooglens en netvlies = ± 17 mm
--> Beeldafstand is constant (b)
Accomoderen - lens platter of boller maken
--> Brandpuntafstand aanpassen (f)
Kringspiertjes rond de ooglens
(straalvormig lichaam)
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Accomoderen
Slide 21 - Tekstslide
Bijziend
Veraf niet goed zien door:
te lange oogbol: netvlies ligt achter brandpunt
ooglenzen die in rusttoestand niet plat genoeg zijn
Corrigeren met negatieve(holle) lens
Slide 22 - Tekstslide
Verziend
Dichtbij niet goed zien door:
te korte oogbol: netvlies ligt voor brandpunt
ooglenzen die in maximaal geaccomodeerde toestand niet bol genoeg zijn
Corrigeren met positieve (bolle) lens
Slide 23 - Tekstslide
Als de kringspieren in het straalvormig lichaam zich samentrekken, wordt de lens boller.
Als het brandpunt voor de gele vlek valt ben je dan bijziend of verziend? En heb je dan een holle of een bolle lens nodig om dit te corrigeren?
A
Bijziend, bolle lens
B
Bijziend, holle lens
C
Verziend, bolle lens
D
Verziend, holle lens
Slide 31 - Quizvraag
Slide 32 - Tekstslide
Leerdoel 3
Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven
Slide 33 - Tekstslide
In welke laag liggen de zintuigcellen van een oog?
A
In het vaatvlies
B
In het netvlies
C
In het harde oogvlies
Slide 34 - Quizvraag
Focus op plusje, beweeg je hoofd naar papier. Wat gebeurt er? Hoe kun je dat verklaren?
Slide 35 - Tekstslide
Slide 36 - Video
Welke van de 2 lichtreceptoren zullen niet goed werken bij kleurenblinde mensen?
A
Staafjes
B
Kegeltjes
Slide 37 - Quizvraag
Netvlies:
Veel zintuigcellen: kegeltjes en staafjes
impulsen gaan naar de hersenen via de oogzenuw
Blinde vlek/Gele vlek
Slide 38 - Tekstslide
Gele vlek:
alleen maar kegeltjes
Blinde vlek:
geen staafjes en kegeltjes
Slide 39 - Tekstslide
Benoem de verschillende onderdelen van het netvlies.
uitloper zenuwcel
staafje
kegeltje
zenuwcel
blinde vlek
oogzenuw
gele vlek
Slide 40 - Sleepvraag
Staafjes
Kegeltjes
waarnemen van kleuren
waarnemen licht-donker
vooral in gele vlek
vooral aan randen netvlies
lage drempelwaarde
hoge drempelwaarde
geschikt voor scherp zien
niet zo geschikt voor scherp zien
Slide 41 - Sleepvraag
Netvlies
Slide 42 - Woordweb
Een persoon kijkt 's nachts naar de sterren. Op een gegeven ogenblik ziet hij een lichtzwakke ster. Als hij probeert hiervan een duidelijk beeld te krijgen, ziet hij opeens de ster niet meer. De ster wordt voor hem onzichtbaar doordat in beide ogen het beeld van de ster:
A
op de gele vlek valt waar alleen kegeltjes voorkomen
B
op de gele vlek valt waar alleen staafjes voorkomen
C
naast de gele vlek valt op een plaats waar alleen kegeltjes voorkomen
D
naast de gele vlek valt waar alleen staafjes voorkomen
Slide 43 - Quizvraag
biologiepagina.nl
Slide 44 - Link
Leerdoel 3
Je kunt uitleggen hoe 2 ogen er samen voor zorgen dat we diepte kunnen zien (stereoscopie)
Slide 45 - Tekstslide
Stereoscopie
De impulsen worden via je oogzenuw naar het gezichtscentrum in de hersenen geleidt.
De oogzenuwen van beide ogen kruisen elkaar midden in de hersenen. Dit noemen we het optisch chiasma.
De informatie van je rechteroog gaat naar je linkergezichtscentrum en vice versa
Omdat je 2 ogen hebt krijgen je hersenen 2 verschillende beelden binnen
Het verschil tussen de beelden gebruiken je hersenen om diepte te zien
Je hebt dus 2 ogen nodig om goed diepte te kunnen inschatten