Het gebruik van 'er'

• NT2
• Beroepsopleiding

Verschillende soorten 'er'

1. Bij een onbepaald onderwerp

2.

3.

4.

5. 

1. Bij een onbepaald onderwerp

een hond

honden

twee honden

geen honden

een paar honden

1. Bij een onbepaald onderwerp

Een onbepaald onderwerp mag niet op de eerste plaats in de zin:

Fout: Een hond loopt in de tuin.

Goed: Er loopt een hond in de tuin.

Fout: Geen mensen zijn op straat.

Goed: Er zijn geen mensen op straat.

Foute zin: Drie kopjes staan in het kastje

1. Bij een onbepaald onderwerp

Soms komt 'er' niet aan het begin van de zin, maar na het werkwoord:

Gisteravond was er niemand in de bibliotheek.

Volgens mij staat er een postbode voor de deur.

Foute zin: Weinig producten liggen in het magazijn.

1. Bij een onbepaald onderwerp

Als 'er' later in de zin staat, mag je het vaak ook weglaten. 

De zin klinkt dan formeler.

Goed: Op de A15 is er een ongeluk gebeurd. (spreektaal)

Ook goed: Op de A15 is een ongeluk gebeurd. 

1. Bij een onbepaald onderwerp

Bij vragen met een vraagwoord gebruiken we ook vaak 'er'.

Als de vraag geen echt onderwerp heeft:

Wat is er gebeurd?

Wie gaat er naar het feestje?

Of als het onderwerp onbepaald is:

Wanneer is er kermis in Nijmegen?

Wanneer - veel mensen - op vakantie

1. Bij een onbepaald subject

Sommige passieve zinnen hebben geen onderwerp. Dan gebruik je ook 'er'.

Er werd veel gelachen tijdens de speech.

Mag er hier worden gerookt?

een klein kind - zitten - een stoel
Welke zin is fout?

1. Een klein kind zit op een stoel.
2. Op een stoel zit een klein kind.
3. Er zit een klein kind op een stoel.
4. Op een stoel zit er een klein kind.

de paarden - lopen - bos

1. De paarden lopen in het bos
2. In het bos lopen de paarden.
3. Er lopen de paarden in het bos.
4. In het bos lopen er de paarden.

een muis - lopen - in de keuken

een cursist - zitten - de kamer

Wanneer - het examen - starten

Wie - zijn - aan de beurt