Les 20 het IS-MB-GA-Model

Economie
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 37 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Economie

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag
  • Herhaling vorige les
  • Eventueel opdrachten bespreken
  • Theorie Hoofdstuk 2
  • Zelf aan de slag met examenopgave

Slide 2 - Tekstslide

Herhaling vorige les
  • Wat is het verschil tussen welvaartsvast en waardevaste uitkeringen?
  • welke problemen ontstaan door prijsrigiditeit, loonstarheid en geldillusie?
  • Welke oorzaken liggen eraan ten grondslag als een munt apprecieert of deprecieert?

Slide 3 - Tekstslide

Opdrachten
Zijn hier nog vragen over?

Slide 4 - Tekstslide

Het IS-MB-GA-Model
Bestaat uit 3 lijnen:
IS = Investeren-Sparen-lijn
MB = Monetair Beleid
GA = Geaggregeerd Aanbod (oftwel BBP)

Slide 5 - Tekstslide

Voorwaarden IS-MB-GA-model
  • Het is een vereenvoudiging van de werkelijkheid
  • uitgaan van een gesloten economie
  • alle waarde in het model zijn reële waarden

Slide 6 - Tekstslide

Keynesiaanse kruis
Algemeen evenwicht op de goederenmarkt van een economie en de kapitaalmarkt van de economie. Oftewel: algemeen evenwicht op de goederenmarkt bij een gegeven rente en inflatie.

Slide 7 - Tekstslide

Inkomen en bestedingen
In het Keynesiaanse kruis met een gesloten economie, kan gesteld worden dat Y = C + I + O
(E en M bestaan niet in een gesloten economie)
Oftewel: besteding = inkomen = Y

Echter mist hierin 1 gegeven: waar is de S?

Slide 8 - Tekstslide

Inkomen ≠ besteding
Van het besteedbare inkomen door consumenten (Y - B) wordt een gedeelte gespaard of er wordt juist spaargeld opgemaakt.

Dit wordt de consumptiequote genoemd.

Wanneer spaar je en wanneer maak je spaargeld op?

Slide 9 - Tekstslide

Keynesiaanse kruis
C = Ca + c(Y - B)
Ca = autonome consumptie

(autonoom betekent
onafhankelijk van andere 
factoren)

Slide 10 - Tekstslide

Overige 2 bestedingen:
Volgens de formule reageren bedrijven en overheden anders. Investeringen van hen zijn namelijk autonoom. Wat houdt dit in?

Bedrijven investeren ongeacht de stand van de economie.
Overheden lenen en lossen af, ongeacht de stand van de economie.

Slide 11 - Tekstslide

Keynesiaanse kruis
Punt waarbij Y = Y*
Betreft het lange termijn-punt

betreft evenwicht op de 
goederenmarkt

Enige uitkomst

Slide 12 - Tekstslide

Waarom enige uitkomst?
Besparingen te hoog --> te weinig bestedingen --> te weinig consumptie --> te weinig inkomens bij bedrijven --> inkomens omlaag --> besparingen omlaag.

Besparingen te laag --> te veel bestedingen --> te veel consumptie --> hogere inkomens bedrijven --> inkomens omhoog --> besparingen omhoog

Slide 13 - Tekstslide

Sprake van evenwicht
Door Keynesiaanse kruis evenwicht op de goederenmarkt. Door sprake van evenwicht op de goederenmarkt is er sprake van evenwicht op de kapitaalmarkt. Er wordt immers niet meer geleend of gespaard doordat alles wat geproduceerd wordt, wordt geconsumeerd.

Slide 14 - Tekstslide

waarom van belang?
Overheid kan multiplier inzetten: elke euro die de overheid uitgeeft, kan een sterker effect op de economie hebben dan de uitgave van de overheid. Hierdoor kan een 'hoger' evenwicht bereikt worden met dus een grotere Y


Slide 15 - Tekstslide

In- en uitverdienmodel
Inverdienmodel: Als de overheid extra belastinggeld gaat besteden, wordt een gedeelte (of zelfs meer) terugverdiend, doordat het extra belasting kan heffen.. tegenovergestelde (uiteraard) het uitverdienmodel --> de overheid bezuinigd, waardoor ook minder belasting geheven kan worden.

Leidt tot belastinglek en spaarlek.

Slide 16 - Tekstslide

De IS-lijn
Het Keynesiaanse kruis ging ervanuit dat de rente constant gehouden werd. Dit is natuurlijk niet zo.

Wat gebeurt er namelijk met bestedingen als rente stijgt of daalt?

Slide 17 - Tekstslide

Effect rente

Slide 18 - Tekstslide

IS-lijn
De IS-lijn geeft de combinatie van 
rente en inkomen waarbij de
goederenmarkt in evenwicht is
(keynesiaanse kruis)

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

De GA lijn
Geaggregeerd Aanbod. bij een gegeven productiviteit wordt Y bepaald door de hoeveelheid arbeid en kapitaal.

We gaan hierbij (juist) uit van een gegeven rente, en kijken welke invloed verwachte inflatie heeft op Y.
uitgaan van naïeve inflatieverwachting: huidige inflatie is verwachte inflatie. 

Slide 21 - Tekstslide

MO=MK
Producten streven naar maximale winst, dus MO = MK. Maar als inflatie afwijkt van de verwachting (dus inflatie stijgt), kunnen producten niet volledig reageren door loonstarheid en prijsrigiditeit. Reële kosten wijken af.
Is inflatie hoger dan verwacht? dan dalen reële kosten, stijgen reële winstmarges en willen bedrijven extra produceren. (groei Y). tegenovergestelde ook uiteraard

Slide 22 - Tekstslide

verband inflatie en Y
Wel korte termijn door deze
loonstarheid en prijsrigiditeit

Slide 23 - Tekstslide

MB-lijn
Staat voor Monetair beleid, oftewel, wat doet de ECB?

ECB heeft als belangrijkste doelen de inflatie laag te houden en de economie groeiende met slechts 1 middel: rente. wordt berekend door:
r = f + gπe = f + gΠ

Slide 24 - Tekstslide

Taylorregel
In het kort: pas het rentetarief aan aan de inflatie, oftewel: hogere inflatie? hogere rente, lagere inflatie? lagere rente.

Slide 25 - Tekstslide

MB-lijn
Volledig horizontaal door 
autonomie: de rente wordt (in
principe) vooraf bepaald en 
niet beïnvloed door Y.

(Y is reactie op r en niet
andersom)

Slide 26 - Tekstslide

Toepassing IS-MB-GA-model
Overheden en de ECB kunnen door de informatie uit dit model invloed uitoefenen op de economie. bijvoorbeeld als een overheid bezuinigd:

Slide 27 - Tekstslide

Overheidsbesparingen:
Gaan van punt A naar 
punt B door IS-lijn.
Bedrijven merken verlaagde
besteding: aanbodoverschot:
gaan prijzen verlagen: 
inflatie daalt.

Slide 28 - Tekstslide

Overheidsbesparingen:
daling inflatie: door GA 
nemen reële kosten toe: Y
neemt af. ongeacht rente

Slide 29 - Tekstslide

Wat doet de ECB?
Minder inflatie(verwachting)
ECB vindt inflatie te laag:
verlaagt rentes. lagere 
rente leidt tot groei Y en
dus weer tot hogere GA.

Slide 30 - Tekstslide

Uiteindelijke effect overheidsbesparing:
Y is weer hetzelfde
lagere inflatie
lagere rente
overheidsbestedingen gedaald
besparingen gedaald
autonome investeringen gestegen.

Slide 31 - Tekstslide

Hoe denken de stromingen erover
3 stromingen:
  • Neoklassieken
  • Keynesianen
  • monetaristen

Slide 32 - Tekstslide

Neoklassieken
Vergelijkbaar met wat tegenwoordig als politiek rechts gezien wordt.
Geloven niet in bijvoorbeeld het hefboomeffect.
Vinden niet dat prijsrigiditeit en loonstarheid van toepassing zijn.

Stellen dus eigenlijk: nooit ingrijpen 

Slide 33 - Tekstslide

Keynesianen
Wat tegenwoordig politiek 'links' is.
Vind dat de overheid veel in moet grijpen

Slide 34 - Tekstslide

Monetaristen
Leggen grote rol neer voor bankensector

Slide 35 - Tekstslide

Verschil economische scholen

Slide 36 - Tekstslide

Zelf aan de slag met examenopgave

Slide 37 - Tekstslide