Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Werkwoorden, telwoorden, vraagwoorden
werkwoorden, telwoorden, vraagwoorden
Vandaag oefenen we een aantal onderdelen voor je summatieve toets van Schritt 1 t/m 8.
Dit is dus een TEST-JEZELF
1 / 39
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
In deze les zitten
39 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
werkwoorden, telwoorden, vraagwoorden
Vandaag oefenen we een aantal onderdelen voor je summatieve toets van Schritt 1 t/m 8.
Dit is dus een TEST-JEZELF
Slide 1 - Tekstslide
De stam van het werkwoord
De stam van het werkwoord maak je zo:
werkwoord - en
(en eraf halen)
Voorbeeld:
spielen
(spelen)
Je haalt er
-en
af en houdt over:
spiel
lachen
: je haalt er -en af dus:
lach
Slide 2 - Tekstslide
De stam van machen (doen) is:
Slide 3 - Open vraag
De stam van laufen (lopen) is:
Slide 4 - Open vraag
De stam van 'kaufen' (kopen) is:
Slide 5 - Open vraag
De stam van 'fahren' (rijden) is:
Slide 6 - Open vraag
Idewiss
Als je werkwoorden gebruikt, kies je altijd een bepaalde werkwoords
vorm.
Het persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw.) bepaald de vorm die je gebruikt.
Je moet dus de persoonlijke voornaamwoorden kennen: de Duitse vertaling van het Nederlandse pers.vnw. en andersom.
Dat gaan we nu oefenen.
Slide 7 - Tekstslide
Idewiss (2)
i
ch ik
d
u jij
e
r/sie/es hij/zij/het
w
ir wij
i
hr jullie
s
ie zij (meervoud)
S
ie u
Slide 8 - Tekstslide
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie
Sie
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij (meervoud)
u
Slide 9 - Sleepvraag
En nog even oefenen: vertaal: 'wij'
Slide 10 - Open vraag
Vertaal: 'jij'
Slide 11 - Open vraag
Vertaal: 'jullie'
Slide 12 - Open vraag
Vertaal naar het Duits: 'u'
Slide 13 - Open vraag
Vertaal naar het Duits 'hij'
Slide 14 - Open vraag
Vertaal naar het Duits: 'het'
Slide 15 - Open vraag
(Fe)esttenten
De volgende stap:
Als je een werkwoordsvorm gebruikt, bestaat die (meestal) uit de
stam
en een
uitgang.
De uitgang is/zijn de letter(s) die achter de stam komen.
Het
persoonlijk voornaamwoord
(idewiss) dat je gebruikt, bepaalt
welke uitgang
je moet gebruiken. De uitgangen kun je onthouden met
(fe)esttenten
Slide 16 - Tekstslide
(fe)esttenten (2)
(fe) gebruik je niet, is alleen om het makkelijker te onthouden.
e hoort bij
i
ch
st hoort bij
d
u
t hoort bij
e
r/sie/es
en hoort bij
w
ir
t hoort bij
i
hr
en hoort bij
s
ie/
S
ie
Slide 17 - Tekstslide
Samenvatting
i
ch: stam +
e
spiel
e
d
u: stam +
st
spiel
st
e
r/sie/es: stam +
t
spiel
t
w
ir: stam +
en
spiel
en
i
hr: stam +
t
spiel
t
s
ie: stam +
en
spiel
en
S
ie: stam +
en
spiel
en
Slide 18 - Tekstslide
Kies de goede werkwoordsvorm:
spielen: du
A
spiel
B
spielst
C
spielt
D
spielen
Slide 19 - Quizvraag
Kies de goede werkwoordsvorm van lachen: ihr.....
A
lache
B
lachst
C
lacht
D
lachen
Slide 20 - Quizvraag
Kies de goede werkwoordsvorm van kaufen. Wir.....
A
kaufe
B
kaufst
C
kauft
D
kaufen
Slide 21 - Quizvraag
Kies de goede werkwoordsvorm van spazieren (wandelen) Es.....
A
spaziert
B
spazierst
C
spaziert
D
spazieren
Slide 22 - Quizvraag
De telwoorden
0 = null 7 = sieben 14 = vierzehn
1 = eins 8 = acht 15 = fünfzehn
2= zwei 9 = neun 16 = sechzehn
3= drei 10 = zehn 17 = siebzehn
4= vier 11 = elf 18 = achtzehn
5 = fünf 12 = zwölf 19 = neunzehn
6 = sechs 13 = dreizehn 20 = zwanzig
Slide 23 - Tekstslide
wat is 10 in het Duits
A
zen
B
tsen
C
zehn
D
teen
Slide 24 - Quizvraag
wat is nul in het Duits
A
nul
B
null
C
nöll
D
nüll
Slide 25 - Quizvraag
Wat is achttien in het Duits
A
achtteen
B
achzehn
C
achtzehn
D
achten
Slide 26 - Quizvraag
Wat is twaalf in het Duits
A
zwölf
B
zwolf
C
zwulf
D
zwälf
Slide 27 - Quizvraag
Vraagwoorden
Nederlands - Duits Nederlands - Duits
wie wer waarom warum
wat was waar
heen
wo
hin
waar wo waar
vandaan
wo
her
wanneer wann
hoe wie
welke welche
Slide 28 - Tekstslide
Hoe vertaal je naar het Duits: waar
A
was
B
wie
C
warum
D
wo
Slide 29 - Quizvraag
Hoe vertaal je naar het Duits: wat
A
wann
B
wo
C
was
D
wer
Slide 30 - Quizvraag
Hoe vertaal je naar het Duits: waarheen
A
wann
B
woher
C
wohin
D
wer
Slide 31 - Quizvraag
Hoe vertaal je naar het Duits: waar vandaan
A
woher
B
wohin
C
wann
D
wer
Slide 32 - Quizvraag
Hoe vertaal je naar het Nederlands: wann
A
waar
B
wie
C
waarom
D
wanneer
Slide 33 - Quizvraag
Hoe vertaal je naar het Nederlands:
wer
A
wie
B
wat
C
waar
D
waarom
Slide 34 - Quizvraag
Hoe vertaal je naar het Nederlands:
wie
A
wie
B
wat
C
hoe
D
waarom
Slide 35 - Quizvraag
Wat moet je nu nog voor jezelf leren over werkwoorden
Slide 36 - Open vraag
Wat moet je nu nog voor jezelf leren over telwoorden
Slide 37 - Open vraag
Wat moet je nu nog voor jezelf leren over vraagwoorden
Slide 38 - Open vraag
Einde
Heb je nog tijd, ga dan nog even leren!!
Slide 39 - Open vraag
Meer lessen zoals deze
iweh esttenten
Augustus 2022
- Les met
36 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Klas 2BK3 - Lesweek 3 - Les 1
September 2023
- Les met
47 slides
Duits
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Klas 2TH2 Lesweek 22 - Les 3
Februari 2023
- Les met
51 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
klas 2 grammatica hoofdstuk 6
April 2021
- Les met
16 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
2HA ww tt stam op d of t
April 2021
- Les met
17 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Schwache Verben
September 2022
- Les met
24 slides
Duits
MBO
Studiejaar 1
2e Proefwerk Duits H2
September 2023
- Les met
30 slides
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
KWT-uur Duits Kapitel 1, Lektion 1 (Mittwoch, den 20. September)
September 2023
- Les met
14 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2