H1, Organen en Cellen - Proeftoets-presentatie

Wat is een individu?
A
Een levensloop
B
Elk apart organisme
C
Een levenscyclus
D
Er ontstaan nakomelingen.
1 / 39
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat is een individu?
A
Een levensloop
B
Elk apart organisme
C
Een levenscyclus
D
Er ontstaan nakomelingen.

Slide 1 - Quizvraag

Bij welk orgaanstelsel horen de longen?
A
Bloedvatenstelsel
B
Ademhalingsstelsel
C
Beenderstelsel
D
Zenuwstelsel

Slide 2 - Quizvraag

zet de onderdelen van groot naar klein 
1 is het grootst en 4 is het kleinst
1
Groot
2
3
4
Klein
orgaanstelsels
weefsels
organen
cellen

Slide 3 - Sleepvraag

Welk van deze processen zijn levenskenmerken?
A
Alleen ademhalen en groeien
B
Alleen groeien en ontwikkelen
C
Zowel ademhalen, als groeien en ontwikkelen
D
groeien en slapen

Slide 4 - Quizvraag

Bij welke organismen komt het levenskenmerk 'uitscheiden' voor?
A
Alleen bij dieren en planten
B
Alleen bij planten
C
Bij alle organismen

Slide 5 - Quizvraag

Max ziet een hond rennen.
Ziet Max een levenskenmerk bij deze hond?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Welk levenskenmerk is een voorbeeld van het levenskenmerk 'reageren op prikkels'?
A
Beweging
B
Ademhaling
C
Ademhaling
D
De bloedsomloop

Slide 7 - Quizvraag

In de afbeelding is een bladcel afgebeeld.
Welke onderdelen van deze plantaardige cel komen ook bij dierlijke cellen voor? ...(1)....
A
1, 2 en 5.
B
1, 4 en 5.
C
2, 3 en 6.
D
2, 5 en 6.

Slide 8 - Quizvraag

Vandaag is er practicum. De leerlingen werken in duo's. Ieder duo krijgt van de lerares vier microscooppreparaten. Op elk preparaat zit een etiketje (zie deafbeelding). Kirsten en Angeline werken samen.
Kirsten en Angeline krijgen de opdracht om een preparaat van dierlijke cellen te bekijken.
Welke van deze preparaten moeten ze dan bekijken?

A
Preparaat 1.
B
Preparaat 2.
C
Preparaat 3.
D
Preparaat 4.

Slide 9 - Quizvraag

In een organisme komen onder andere cellen, organen, organenstelsels en weefsels voor.
Wat is de juiste volgorde van deze delen, van klein naar groot?

A
Cel – orgaan – organenstelsel – organisme.
B
Orgaan – organenstelsel – organisme – cel.
C
Organenstelsel – cel – orgaan – organisme
D
Organisme – organenstelsel – orgaan – cel.

Slide 10 - Quizvraag

In de afbeelding is een orgaan van een mens getekend.
Tot welk organenstelsel behoort dit orgaan?
A
Tot het beenderstelsel.
B
Tot het bloedvatenstelsel.
C
Tot het verteringsstelsel.
D
Tot het zenuwstelsel.

Slide 11 - Quizvraag

Bij welke organismen komt het levenskenmerk 'reageren op prikkels' voor?
A
Alleen bij dieren
B
Alleen bij planten
C
Bij alle organismen

Slide 12 - Quizvraag

Een groep cellen met dezelfde bouw en dezelfde functie(s) noem je een
A
Orgaan
B
Orgaanstelsel
C
Organisme
D
Weefsel

Slide 13 - Quizvraag

uit welke organenstelsel hoort de lever?
A
Bloedvatenstelsel
B
Spijsverteringstelsel
C
Ademhalingstelsel
D
Voortplantingstelsel

Slide 14 - Quizvraag

Hoe noem je een aantal organen die samen een functie hebben?
A
Organisme
B
Organen
C
Organenstelsel

Slide 15 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen heeft de mens?
A
43
B
23
C
48
D
46

Slide 16 - Quizvraag

Wat is geen orgaan?
A
Maag
B
Spierweefsel
C
Torso
D
Spiercellen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde van klein naar groot?
A
orgaan - cel - organisme - orgaanstelsel
B
cel - orgaanstelsel - organisme - orgaan
C
organisme - orgaan - cel - orgaanstelsel
D
cel - orgaan - orgaanstelsel - organisme

Slide 18 - Quizvraag

Welke cellen hebben een celwand?
A
Dierlijke cellen
B
Planten cellen

Slide 19 - Quizvraag

Waar bevinden zich chromosomen?
A
Celmembraan
B
Celkern
C
Cytoplasma
D
Vacuole

Slide 20 - Quizvraag

Waaruit bestaan chromosomen?
A
DNA
B
Weefsel
C
Cellen
D
Celkern

Slide 21 - Quizvraag

Elke gewone lichaamscel bevat
A
23 Chromosomen
B
34 Chromosomen
C
46 Chromosomen
D
92 Chromosomen

Slide 22 - Quizvraag

Welke cellen hebben geen paren chromosomen maar enkele chromosomen in de celkern?
A
Geslachtscellen
B
Lichaamscellen

Slide 23 - Quizvraag

gewone celdeling heet ook wel:
A
mitose
B
meiose

Slide 24 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen bevat elke dochtercel na een gewone celdeling bij een mens?

A
1
B
2
C
23
D
46

Slide 25 - Quizvraag

Een ander woord voor reductiedeling
A
Mitose
B
Meiose

Slide 26 - Quizvraag

Wat hoort bij reductiedeling?
A
Meiose
B
De chromosomen worden gesplitst
C
46 chromosomen wordt 23
D
Mitose

Slide 27 - Quizvraag

Een organisme vertoont geen levensverschijnselen meer...
A
Dood
B
Levend
C
Levenloos

Slide 28 - Quizvraag

Wanneer noem je iets dood?
A
als het ooit geleefd heeft
B
als een organisme levensverschijnselen vertoont
C
als het nooit geleefd heeft

Slide 29 - Quizvraag

Wanneer noem je iets levenloos?
A
als het ooit geleefd heeft
B
als een organisme levensverschijnselen vertoont
C
als het nooit geleefd heeft

Slide 30 - Quizvraag

Cellen van mensen horen bij.......
A
plantaardige cellen
B
dierlijke cellen
C
menselijke cellen

Slide 31 - Quizvraag

Bladgroenkorrels zitten alleen in .....
A
dierlijke cellen
B
plantaardige cellen

Slide 32 - Quizvraag

Welke kleine groene korrels liggen in het celplasma van veel plantaardige cellen?
A
bladgroenkorrels
B
cellen
C
celwanden
D
plantaardige cellen

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de naam van de met vocht gevulde ruimte die opgeloste stoffen bevat?

Slide 34 - Open vraag

Wat voor een cel is dit?
A
Plantaardige cel
B
Dierlijke cel
C
Menselijke cel

Slide 35 - Quizvraag

Welke levenskenmerken horen bij stofwisseling ?
A
voortplanten
B
voeden
C
uitscheiden
D
ademhalen

Slide 36 - Quizvraag

Een celwand vind je:
A
Alleen in plantaardige cellen
B
Zowel in dierlijke als in plantaardige cellen
C
Alleen in dierlijke cellen

Slide 37 - Quizvraag

Dierlijke cellen hebben een...
A
Celwand
B
Celmembraan
C
Vacuole
D
Bladgroenkorrels

Slide 38 - Quizvraag

Sleep de organen naar het juiste orgaanstelsel
Ademhalingsstelsel
Verteringsstelsel
Bloedvatenstelsel
Hart 
Bloedvaten
Neus
Lever
Maag
Longen
Darmen

Slide 39 - Sleepvraag