Goederen en diensten worden geproduceerd door bedrijven en individuen, die daarvoor betaald worden. Dit wordt 1) _______ genoemd. Er is ook sprake van 2) _______, zoals thuis schoonmaken, koken, voor de kinderen zorgen of vrijwilligerswerk. Er zijn 3) _______nodig zijn om te produceren. Dit zijn kapitaal, arbeid en natuur. 4) _______zijn de machines, gebouwen, gereedschappen die nodig zijn om iets te maken. 5) _______ is de tijd en de inzet van mensen die iets maken of doen.6) _______ zijn de hulpbronnen die gebruikt worden om iets te maken, zoals olie, gas, hout en water. De 7) _______ is het verschil tussen de kosten van iets zelf doen en iets uitbesteden
Vul in in de tekst!
Natuur
Betaald produceren
Waarde productie thuis
Kapitaal
Arbeid
Onbetaald produceren
Slide 3 - Tekstslide
Gatentekst
Goederen en diensten worden geproduceerd door bedrijven en individuen, die daarvoor betaald worden. Dit wordt BETAALD PRODUCEREN genoemd. Er is ook sprake van ONBETAALD PRODUCEREN, zoals thuis schoonmaken, koken, voor de kinderen zorgen of vrijwilligerswerk. Er zijn PRODUCTIEFACTOREN nodig zijn om te produceren. Dit zijn kapitaal, arbeid en natuur. KAPITAAL zijn de machines, gebouwen, gereedschappen die nodig zijn om iets te maken. ARBEID is de tijd en de inzet van mensen die iets maken of doen. NATUUR zijn de hulpbronnen die gebruikt worden om iets te maken, zoals olie, gas, hout en water. De WAARDE PRODUCTIE THUIS is het verschil tussen de kosten van iets zelf doen en iets uitbesteden
Slide 4 - Tekstslide
2.3. De taken verdeeld (KGT)
Slide 5 - Tekstslide
Aan het eind van deze paragraaf kun je:
een staafdiagram en een cirkeldiagram maken
gegevens opzoeken in een staafdiagram en een cirkeldiagram.
een conclusie trekken uit een staafdiagram of cirkeldiagram.
Wat gaan we leren?
Slide 6 - Tekstslide
Staafdiagram
Slide 7 - Tekstslide
De betekenis van deze staafdelen staat in de legenda of in de staven zelf.
De betekenis van deze staafdelen staat in de legenda of in de staven zelf.
Wie doet het meeste onbetaalde werk?
Gestapelde staafdiagram
Slide 8 - Tekstslide
Waaraan heeft Arthur de afgelopen maand het minste geld uitgegeven?
Cirkeldiagram
Slide 9 - Tekstslide
VRAGEN?
Slide 10 - Tekstslide
OPDRACHTEN
Maak de introductievragen (opdracht 1 t/m 5) op pagina 48 en 49 individueel!
Klaar? Ga dan aan de slag met het huiswerk. Dat zijn opgave 7, 8 en 9 op bladzijde 50 en 51.
Alles wat je hier doet, hoef je thuis minder te doen!
timer
15:00
Slide 11 - Tekstslide
WAT IS WAT?
Slide 12 - Tekstslide
WAT IS WAT?
Slide 13 - Tekstslide
Hoeveel euro geeft Arthur uit aan kleding en verzorging?
REKENVRAAG
Slide 14 - Tekstslide
€ 120 : 100 = € 1,20 (1%) € 1,20 x 30% = € 36,-
€ 120,- : 100 x 30 = € 36,-
REKENVRAAG
Slide 15 - Tekstslide
Huiswerk voor de volgende les:
Maken opgave 1 t/m 5 en 7, 8 en 9 van hoofdstuk 2.3 de taken verdeeld op bladzijde 48 t/m en 51.